Inmiddels is het 2012. Op
donderdagavond bezoeken Han en ik allang geen concerten meer in Vera, maar
leggen we een biljartje in onze stamkroeg. Een spel met ballen en stokken. Het
is een mannending. Als de muziek die intussen wordt afgespeeld in het café erg
goed is, dan spelen we luchtgitaar op onze keu. Ook dat is een mannending.
-
Maar natuurlijk nooit op The Little River Band, zegt Han.
Intussen sta ik dus wel als een
wilde te headbangen met mijn kale kop op de hit “I’ll be home on a Monday” van
deze Australische band uit de jaren zeventig.
-
Dit is pure homo muziek, zegt Han afkeurend.
Zijn mening kan me even gestolen
worden, want ik hoor hierin vooral de roep om terug te gaan naar Australië. Ik
mis het land ook zeer.
Alleen al vanwege de appels wil ik
wel terug. In Nederland is het onderhand een drama. Voor Fuji appels betaal je
tegenwoordig € 4,00 en daarvoor krijg je er vier op zo’n kek schaaltje, strak
verpakt met folie eromheen. Je moet ze dan ook nog snel opeten, want ze zijn in
de regel maar een paar dagen houdbaar. Nochtans smaken ze nergens naar. Ik proef
er een vage hint in van de appels die ik destijds zo uit de zak opat in de
Adelaide Hills, maar de in Nederland geïmporteerde Fuji appels smaken tegenwoordig
bijna altijd naar een waterig niets, net zoals de Nederlandse kastomaten.
Misschien omdat ze te lang in de koelhuizen en in de koeltransporten opgeslagen
zijn geweest? Ik weet het niet.
De enige appel die in dit land nog
redelijk smaakt is de Elstar. Goed betaalbaar, zoet van smaak en ook nog eens
van eigen bodem. De pest is wel dat het elke keer weer een gok is. Als je pech
hebt, blijken de aangeschafte appels melig te zijn. Dan zijn ze niet meer te
vreten. Ik let er dus op dat de appels in de zak niet te gelig zijn.
- Je moet niet alleen daarop letten, zegt Han, maar ook dat de appels
niet een te wasachtige schil hebben.
- Wasachtig?
- De schil moet niet te wasachtig zijn.
Ik weet niet wat dat betekent. Ik
heb geen idee hoe ik een wasachtige schil kan herkennen.
-
Maar wat is dan wasachtig?
-
Zoals jij me nu staat aan te staren, Bill.
Nou weet ik het nog steeds niet. Han
klinkt met dat soort opmerkingen als een mysterieus vrouwmens, maar ik ben een
kerel. Ik wil verdomme alleen maar wat duidelijkheid. Ik wil weten wat zwart is
en wat wit. Of om mijn part geel. Zolang het mij maar duidelijk is.
-
Jij speelt met wit, zegt Han, ik speel met geel.
Dat is waar ook. Ik trek mijn
biljartkeu weg achter de gele bal. Als ik die nu zou stoten, ben ik mijn beurt
kwijt, ook al scoor ik een carambole. Ik loop naar de andere kant van de
biljarttafel, buig me voorover en leg aan, met de keu nauwkeurig gezet door
mijn linkervingers. Het is nu een kwestie van preciseren van de stoot, wat ik
met mijn rechterhand doe. Wit moet eerst op rood en dan naar geel. Dat laatste
is alleen mogelijk zolang wit maar goed op rood aankomt. Wit op rood. Daar gaat
het nu om.
Maar dan beginnen mijn vingers te
trommelen.
Onwillekeurig, maar ik kan niet
anders. Het is naar aanleiding van de muziek die nu klinkt. Het is dat zachte
maar dwingende rifje, dat ik weleens eerder gehoord heb. Bij zo’n oude rocker
als ik kruipt zoiets direct onder de leden, net zoals “Smoke on the water” van
Deep Purple. Als je het eens gehoord hebt, dan ken je dat voor de rest van je
leven. Zo ook met deze aanstekelijk gitaarrif.
-
Wat is dit nog maar weer? vraag ik aan Han die intussen op
zijn keu met het rifje meespeelt.
Maar Han gaat zo in zijn luchtgitaarspel
op dat hij mij niet eens hoort. Wat ik ook snap, want het is een ontzettend
lekkere rif.
Bwam-bam-bam-bam-bwammm-bwammm.
Het wordt ondersteund door droge,
hortende drums. en als de gitaarsolo wordt gespeeld, wordt de hals afgeknepen
maar het geluid jubelt alle kanten uit. Ik bedenk me niet en ga naast Han staan
en speel eveneens op mijn keu met de rif mee. Met die enorme rif – simpel,
eenvoudig, krachtig als de Myponga stuwdam ten zuiden van Adelaide – die alleen
maar door een groot muzikant kan worden gevonden. Iemand van de statuur van Richie
Blackmore van Deep Purple. Of Jimmy Page van Led Zeppelin. Het kan niet anders.
Dit is muziek voor fijnproevers.
- Moet je die twee gekken zien, hoor ik iemand in het café
zeggen, die oude kerels denken zeker dat ze de jongens van Status Quo zijn.
-
Van wie? vraagt iemand anders.
Led Zeppelin tegenover Status
Quo? Dat is appels met peren vergelijken. Maar ons maakt het niet uit. We gaan
in ons spel op, ook al rammen we alleen maar mee op onze biljartkeus.
-
I’m going to Wichita, hoor ik een vervormde stem zingen.
Man o man, wat is dit geil! De
testosteron borrelt weer omhoog in mij en de adrenaline begint weer te koken.
Dat is lang geleden, zeg, maar het is alleszins welkom. We duiken in de brug
die voert naar het refrein, waarin de gitarist zijn gitaar vrij spel geeft,
terwijl wij strak in de maat het rifje – bwam-bam-bam-bam-bwammm-bwammm – blijven
uitvoeren.
-
Alleen de groten kunnen dit, kreun ik, alleen de
allergrootsten.
-
Het zijn The White Stripes die je nu hoort, lacht Han.
Ik kijk hem stomverbaasd aan, als
het nummer dan eindelijk afgelopen is.
-
Het heet “Seven nation army”, zegt Han.
-
Van
The White Stripes dus?
-
Ja.
-
Met
Jack White?
-
Ja.
-
En Meg
White?
-
Ja.
Terwijl ik het zweet van mijn
kale kop afveeg, maak ik een mentale notitie voor mezelf dit nummer thuis nog
eens op te zoeken op Youtube. Ach, fuck, ik ga het sowieso kopen op iTunes.
-
Het is zelfs het officiële lied van de voetbalsupporters van
Club Brugge, zegt Han.
-
Ik kan me dat verdomme hartstikke goed voorstellen, zeg ik.
-
En het is zelfs uitgeroepen tot het beste rocknummer van 2004.
-
Terecht! roep ik (en wat stom van me dat ik dat toen niet eens
wist).
Alleen de echt groten kunnen zo’n
rif vinden. Het is niet alleen hun talent, maar ook de dagelijkse repetitie,
wat ze steevast doen. Door telkens maar weer te herhalen wat je al kent, ga je
op den duur een niveau omhoog, waardoor je beter wordt in je spel. Eerst hoor
je het niet, maar als je het steeds maar weer blijft doen, dan begint het te
groeien, dan begint het te stromen, en pas dan hoor je eindelijk de andere
mogelijkheden.
En het allerbeste is uiteindelijk
iets dat eigenlijk ontzettend voor de hand ligt, net zoals de wetenschap dat
fruit sowieso altijd het lekkerste smaakt daar waar het geteeld is.
Bwam-bam-bam-bam-bwammm-bwammm.
-
Wil je nog een biertje? vraagt Han.
-
Doe mij vanavond maar een appelcider.
© Bill
Mensema
Geen opmerkingen:
Een reactie posten