donderdag 26 december 2013

Kerst

Je hebt kerstliedjes en kerstliedjes.


Goede dagen en veel luisterplezier.

Ach ja. Grey gaat richting zwart!


woensdag 18 december 2013

De vader van


Voor ons spraken zijn zonen meer tot de verbeelding. Martin Koeman was tenslotte de vader van Ronald en Erwin. Voor vele zwarte mannen zijn dit generatiegenoten. 

Vader Martin Koeman is vandaag overleden. De laatste keer dat wij hem zagen was vorig jaar op de Langeleegte. Hij zat bescheiden en stilletjes de wedstrijd op de hoofdtribune te aanschouwen. 

Je hoorde fluisteren dat de heer Koeman er ook was.


vrijdag 13 december 2013

Mister

Niet wetend of het wel kies is om op paarse vrijdag te schrijven over 'mister' en 'miss' schrijven we vandaag voor de verandering een keer als paarse man. Geaardheid is voor zwarte mannen helemaal geen issue. We zijn tenslotte indianen die komen in vrede. Cutileiro aan het woord. Over Jan Korte. Hij is  passend paars gekleed.


Miss zus en Miss zo, Mister dit en Mister dat.

Het wemelt van de boegbeelden.

Mister Ajax is zonder enige twijfel Sjaak Swart. Clubicoon in hart en nieren. Speelde zeventien seizoenen lang nooit voor een andere vereniging. Zoals de rechtsbuiten langs de flanken de tegenstanders doldraaide, daar hebben ze het in Amsterdam nog steeds over. Johan Cruijff had natuurlijk gemakkelijk de titel kunnen dragen, maar hij bezweek voor de miljoenen uit Barcelona, speelde daarna in Spanje ook nog voor een kleinere club en dat hadden ze ‘m in De Meer allemaal nog kunnen vergeven, maar één ding niet: Feyenoord. En met die club ook nog eens landskampioen worden. Cruijff is de briljantste voetballer die ons land ooit heeft voortgebracht, heeft ook als trainer zijn sporen ruimschoots verdiend en is bovendien onze nationale bodemfilosoof – ‘toeval is logisch’, maar Mister Ajax zal hij nooit worden, zoals Theo Bos ‘Mister Vitesse’ en Coen Moulijn ‘Mister Feyenoord’ wel werden.

In de wielrennerij zijn ze talrijk en heten ze veelal Messieurs.

Jacques Anquetil verloor vrijwel geen tijdrit waar hij aan deelnam en ging door het leven als Monsieur Chrono. Roger De Vlaeminck won vier maal de befaamde kasseienkoers in Noord-Frankrijk en finishte daarnaast nog eens negen keer in de top-10 van deze loodzware wedstrijd, zijn bijnaam Monsieur Paris-Roubaix is onomstreden.

De titel ‘Monsieur’ is overigens niet per se eervol. De Deense tourwinnaar Bjarne Riis fietste rond met zo’n hoog en bovendien kunstmatig in stand gehouden gehalte aan rode bloedlichaampjes in zijn lijf, dat ze hem ook wel ‘Monsieur 64%’ noemden. Met hun voorkeur voor plastische erotiek noemden de Fransen hun in ongenade gevallen toppoliticus Dominic Strauss-Kahn algauw ‘Monsieur 30 cm.’ Al bedoelden ze dit vermoedelijk als compliment, de term deed pas opgeld nadat DSK was opgepakt als verdachte in een verkrachtingszaak.

Vrouwen krijgen minder gauw dergelijke bijnamen, al zijn er missen bij de vleet. Eerst word je Miss Scheemda, dan Miss Groningen, Miss Nederland en vreemd genoeg wordt de wereld overgeslagen en ben je ineens Miss Universe.

De liefste en mooiste miss is natuurlijk Miss Piggy.

Dames worden bij voorkeur een lady. Rita Reys ging door het leven als Europe’s First Lady Of Jazz. De echtgenote van president Lyndon B. Johnson van de Verenigde Staten werd liefkozend door de hele natie Lady Bird (lieveheersbeestje) genoemd.

Minder liefkozend kan ook. We weten allemaal wie de Iron Lady was.

Sommigen kennen zichzelf een eervolle titel toe.

Lady Gaga heet in het echt Stefani Joanne Angelina Germanotta.

Rowan ‘Mr. Bean’ Atkinson.

Of Don Leo.

Leo Beenhakker begon zijn carrière als hoofdcoach bij BV Veendam. Hij was pas 26 jaar toen hij in 1968 voor de groep stond en leiding gaf aan mannen waarvan een aantal al flink ouder was dan hijzelf. Het was het begin van een glanscarrière die voerde langs meer dan tien clubs uit zowel de hoogste als de laagste regionen van het betaald voetbal.

Beenhakker was ook nog eens in drie landen bondscoach.

Toen zijn positie bij Real Madrid ooit ter discussie stond, iets wat iedere trainer bij deze club overigens om de drie weken overkomt, werd hij hierover doorgezaagd door een Nederlandse sportverslaggever. Beenhakker maakte zich geen zorgen: ‘Ze noemen me hier nog steeds Don Leo!’

Beenhakker had een veenkoloniale legende kunnen worden.

Maar het liep anders.

De eretitel moeten we misschien dan maar geven aan Jan Korte.

(Zijn uitstapje naar Deventer zullen we ‘m vergeven.)

IJzeren wil, nooit versagend, bereid iedere bal te veroveren. Hij heeft een geel/zwart hart, speelde vrijwel zijn hele carrière bij Veendam en was er later ook nog oefenmeester en technisch manager. Tegenwoordig traint hij een amateurclub in Drenthe en bestiert Jan Korte zijn eigen voetbalschool in Wildervank.

Toen hij nog op de middelbare school zat werd hij al gepaaid door het bestuur van de club. Minderjarigen mochten in die jaren ’70 nog niet zoveel geld verdienen, dus had Jantje een Mercedes voor de deur staan. En niet de goedkoopste. Hij had nog niet eens de leeftijd om zijn rijbewijs te halen.

Veendam hield al vroeg van hem.

En hij houdt nog steeds van de club.

Mister Veendam

©2013 José Cutileiro

dinsdag 10 december 2013

Even een blokje om

De lucht is vettig. Het wordt kouder. De gordijnen dicht en de haard open. Tijd voor poëzie. Meer dan poëzie. 

Mensema toont in dit prozagedicht zijn liefde voor 'Even een straatje om’ van Rudy Carrell. Het is stiekem een van zijn lievelingsliedjes. 

Hoezo stiekem. Wij zwarte mannen houden niet van stiekem. Zuvere proat is ons motto. 'Guilty Pleasures' kennen wij niet.

Deze liefde stamt trouwens uit de tijd dat Mensema dacht dat hij later een heel normaal mens zou worden, met een gezin, een hond en stationwagen. Bill Burgerman, dat wilde hij graag worden. 

Wij hebben uit betrouwbare bron vernomen dat dit nog steeds het geval is.

Liefde roest niet.


Ik droomde dat ik je baasje was
Hoe we even een blokje om deden
Het laatste van de avond
Stoppen bij elke lantaarnpaal
ruiken wie er voor je was geweest
Ik wist dat je niet wilde dat ik keek
dus ik gluurde bij de buren
met hun doppinda’s en jenever
en ik guurde bij het weer
bij die frisse kou om onze neuzen
Een poepje en een plasje
Een baasje en zijn hond

Ik droomde dat ik je papa was
dat ik met jou achter in de tuin zat
waar jij je liet vallen in mijn armen
Ik droomde dat jij naar buiten rende
dat jij mijn been omklemde
als ik te lang van huis was weggeweest
Ik droomde dat ik je papa was
dat je op mijn schoot zat
en hardop je boekje las
dat de poes ondertussen
haar kop naast jouw hoofd legde
om mee te lezen
en de hond zijn poot
op de mijne

Ik droomde dat ik je man was
omdat ik altijd al wist dat jij het was
ook al wist ik jarenlang je naam niet
wist ik niet eens van je bestaan
Ik droomde dat je opgekruld naast me lag
te slapen in de auto
en de kinderen achterin
en de poot van de hond
op mijn schouder

Ik droomde dat ik een schrijver was

Een baasje en zijn hond
Even een blokje om
De laatste van de avond

© Bill Mensema

maandag 2 december 2013

Blokken (3)

Zwarte man Mensema graaft in zijn geest en komt uit bij een meisje op dansvloer van De Kar. In het kader van 'conceptual continuity' komt hij haar weer tegen. Of lijkt ze als twee druppels water op iemand anders.

  
Ik zou haar later nog geregeld vervoeren in mijn rolstoelbus. Dan belde ik eerst bij haar aan, in haar flatwoning, op een steenworp afstand van de plek waar mijn Nederlandse oma gewoond had.
Kom je me halen? vroeg ze altijd via de intercom.
Ik stapte de smalle lift in en drukte op het hoogste knopje. Boven aangekomen liep ik haar appartement naar binnen. Ze wachtte altijd in de zijkamer. Waarschijnlijk was het bedoeld als kinderkamer, maar ze woonde er alleen. Inmiddels zat ze al in haar rolstoel en luisterde ze naar een hippe radiozender.
Sinds haar ziekte zich in een steeds agressievere vorm in haar lijf manifesteerde, was muziek het enige dat haar nog kon boeien. Ik vroeg haar eens of ze dan helemaal geen tv keek of boeken las. Ze schudde haar hoofd.
‘Ik luister de hele dag naar muziek, zei ze, en dan mijmer ik een beetje.
Eenmaal in de bus stapte ze uit de rolstoel. Dan waggelde ze met haar lange benen naar een vaste zitplaats. Ze bleef nooit in haar rolstoel zitten.
Meestal bracht ik haar weg naar een volledig overdekt winkelcentrum in het westen van de stad, waar de meeste rolstoelklanten hun boodschappen doen. Onderweg wilde ze weten over Australië, want ze wist al direct na onze eerste gezamenlijke rit van mijn band met dat land. Met een paar simpele vragen had ze toen mijn volledige doopceel gelicht.
Soms vroeg ze naar mijn boeken, maar dat was meer uit beleefdheid. Ze was vooral geïnteresseerd in Oz, in die vreemde zandbak ter grootte van een continent in de Stille Oceaan. Ze was er nooit zelf geweest, maar als jonge meid had het bovenaan op haar verlanglijstje gestaan.
Helaas kreeg ze al veel te vroeg te maken met de verzwakkende verschijnselen van MS.

Ze was nog steeds zo mooi als de eerste keer dat ik haar gezien had, meer dan dertig jaar geleden. Eigenlijk was het vreemd dat zo’n tijdspanne een amper noemenswaardig spoor in haar gezicht had achtergelaten. Vanzelfsprekend zag ik nu wel wat kleine rimpels bij haar ogen en bij haar lippen, maar ze zag er grotendeels net zo uit als destijds in discotheek de Kar.
Ze was de langste van de drie, zoals ik de kortste (en de breedste en de dikste) was van de vier.
In die dagen droeg ze steevast een glanzende pantalon als ze aan het dansen was voor de enorme spiegels die over de hele lengte van de dansvloer – tot aan het plafond – aan de muur bevestigd waren. Ze kon heel erg opgaan in de sensuele funk van Earth, Wind Fire. Op een zondagavond in de Kar stond ik daar meestal ook als een wilde op te dansen. Soms niet. Ik positioneerde mij dan achter een brede paal aan de zijkant en keek via de spiegels toe hoe zij zich liet meeslepen door de muziek. Soms staarde ik dan alleen maar naar haar gezicht. Soms gluurde ik via de spiegels naar haar billen.
Een van haar kleinere vriendinnen had altijd de meeste aanspraak. Telkens weer een andere kerel.
Ik kan me niet herinneren het lange meisje ooit met een vent in de Kar te hebben zien zoenen.
Soms stond ik bij haar in de buurt te dansen. Dan viel me op dat ze minstens een halve kop groter dan ik was.

In de jaren daarna zag ik haar zo heel nu en dan fietsen door de stad. Toen niet meer. Zoals dat gaat met de meeste mensen in je leven die je alleen maar van gezicht kent, vergeet je ze op den duur. Ze waren er ooit, ze vielen je om de een of andere reden op, en dan verdwijnen ze ineens uit beeld. Soms ben je benieuwd waar ze gebleven zijn, maar meestal niet.
Je kan niet alles bewaren.
Je kan niet alles onthouden.

Als ik haar niet in mijn rolstoelbus zou hebben vervoerd, zou ik al die jaren later waarschijnlijk nooit meer aan haar gedacht hebben.
Jij kwam vroeger toch ook in de Kar? vroeg ik haar eens in de bus.
Nee, antwoordde ze, daar ben ik nog nooit geweest.
Verbaasd keek ik in mijn achteruitkijkspiegel enzag hoe ze intussen naar buiten staarde, naar al die mensen die nog wel gewoon over het trottoir konden wandelen, die op straat fietsten, die voor het stoplicht stonden te wachten.
‘Ik zou zweren dat jij het was, zei ik.
Wie?
Een van die drie meisjes die begin jaren tachtig altijd op de rustige avonden, zoals zondag- en dinsdagavond, in de Kar stonden te dansen.
Ik was het niet, zei ze.
Ik wist dat ik niet langer kon aandringen, dus ik zweeg.
Ik hoor het wel vaker, zei ze ineens.
Wat?
Blijkbaar lijk ik als twee druppels water op dat meisje dat je bedoelt.
Dat was dertig jaar geleden, zei ik, ze is geen meisje meer.
Dat ben ik ook niet meer.

De laatste keer dat ik haar vervoerde was een zogeheten vice-versa rit. Ze moest naar een adres en daarna direct weer terug. Het zijn ritten die we vaak verrichten voor klanten die medicijnen moeten ophalen bij de apotheek.
Deze keer ging het om een ritje naar een pompstation in het zuiden van de stad, want haar sigaretten waren op.
Achter in de bus trilde ze meer dan gewoonlijk.
Nadat ik voor haar de sigaretten had gehaald, reden we door naar een even verderop gelegen wijk aan het meer. Het was een mooie dag en ik haalde haar uit de bus, zodat ze zittend in haar rolstoel even kon roken bij het water.
We wisselden geen enkel woord met elkaar, zelfs niet over Australië. We rookten alleen maar en keken uit over het meer.

Die dag was de laatste keer dat ik haar zag. Sindsdien heb ik haar nooit meer vervoerd. Opnieuw verdween ze uit mijn leven.
Het is inmiddels drie jaar geleden, maar deze keer ben ik haar niet vergeten.

Ook herinner ik me nu dat ze me destijds in de Kar nooit ook maar één blik waardig heeft gekeurd.

© Bill Mensema

dinsdag 26 november 2013

Gerrit Krol

Zwarte man Van der Veen over Gerrit Krol. De Korreweg zal niet meer hetzelfde zijn.


Gisteravond laat vernam ik dat Gerrit Krol niet meer onder ons is. Ik kende hem enkel en alleen door zijn geschriften. Tijdens een studentenfeest heb ik zijn dochter wel eens een consumptie zien nuttigen, dichter ben ik nooit gekomen.

Hij maakte de indruk van een archetypische Groninger. Zijn observaties werden vaak a-typisch gevonden, maar waren veelal nuchtere en heldere Groningse analyses, sober en met brille geformuleerd. Staand met beide benen in de klei kon het beeld van een snelweg met enkel een rood licht hem ontroeren, om over het beeld van een gasvlam in het land maar te zwijgen.

De stad Groningen was een geliefd onderwerp. Het door de oorlog gehavende centrum van de stad bood volgens een jonge Gerrit de mogelijkheid de stad nu eindelijk naar Italiaans model te herbouwen. Niets moest gebeuren, ruimte was zijn devies.

Uit zijn boeken maak ik op dat deze gedachte al fietsend van de Korreweg naar het centrum bij hem opkwam.

Ooit kwam hij na een lange fietstocht terug in zijn stad waar hij het ronde bord '50 km' passeerde met daarboven de naam Groningen. Hij was zo vertrouwd met deze naam dat daar volgens hem net zo goed Gerrit Krol had kunnen staan.

Gerrit leek mij niet een man met een zwaar gelovige en religieuze achtergrond. Als wiskundige had hij tenslotte verstand van abstracte zaken.

Hij schreef 'God is overal', maar wel met de kanttekening dat 'God' ook 'zeldzaam' is.

Uit onverwacht nuchtere hoek. 

Meneer Krol. Dank.

maandag 25 november 2013

Venlo

In het kader zonder actualiteitswaarde een schrijven over Venlo. Daarmee doen we auteur en zwarte man Cutileiro geen recht. Zijn schrijven doet er wel degelijk toe. Zijn slotzinnen over clubkleuren raken ons, ze raken ons diep met in het achterhoofd de eerste analyses over een half jaar vernieuwde Jupiler League. De betrokkenheid die Ajax 2 en PSV 2 genereert willen we niet weten. Nee, dan liever VVV of gewoon de voormalige SC.


Zwarte man Mensema en ik zijn generatiegenoten. En hoewel we allebei ook nog eens zeer actief waren in de alternatieve Groninger muziekscene van de jaren tachtig, hebben we elkaar in die periode bijna nooit gezien of gesproken. Er was één uitzondering: Venlo.

Op een koude winterdag in de eerste helft van de decade was Crimes of Nature, de band van Mensema, uitgenodigd om te spelen in hetzelfde jongerencentrum waar ik ook speelde met Soul Ranch. Onze band had eerder The Primitives geheten maar nadat in Engeland een band met dezelfde naam doorbrak, zagen wij ons genoodzaakt die van ons te veranderen. Soul Ranch, op dat moment bestaande uit zanger Jan, gitarist Sipke, tovenaar in elektronica Frits, drummer Joost en ikzelf, was in gescheiden porties naar Noord-Limburg afgereisd. Joost, Frits en ik reden in Joosts wagen met de instrumenten zuidwaarts terwijl Sipke en Jan later per trein arriveerden.

We werden aan het eind van de middag samen met Crimes of Nature onthaald in het jeugdhonk. Onze gastheer was een tamelijk lange Limbo met complexe haardracht en een ringetje door z’n neus. Dat laatste vonden we wel stoer maar ook een beetje eng. Piercings zouden pas een tiental jaren later gemeengoed worden. Er was afgesproken dat de bands een maaltijd zouden krijgen. Een volkorenbrood uit de supermarkt lag op tafel en op een elektrisch kookplaatje werd een grote pan met twee liter water aan de kook gebracht. Hier werd een niet al te groot blik bruine bonen aan toegevoegd en ziedaar: een hartelijke ontvangst Venlo-style.

Beide bands bestonden uit welopgevoede jongens die ietwat bedeesd deze karige maaltijd tot zich namen, te verlegen en bescheiden om hier een punt van te maken. Bovendien was er geen tijd om snel iets anders te regelen want er moest natuurlijk nog een soundcheck plaatsvinden en om half negen zouden de zaaldeuren open gaan en de vele muziekfans binnen komen.

Wij speelden als eerste band. Zanger Jan had een stuk waslijn meegenomen dat hij boven het podium spande. Daaraan hing hij met wasknijpers tientallen zwart-wit fotokopieën die hij ’s ochtends nog in Groningen in de bibliotheek had gemaakt van een beroemde foto van Johnny Cash, waarop die een pistool voor zijn gezicht houdt. Dit was onze act, bedoeld ter ondersteuning van het nummer ‘Psychopath Cowboys’, dat wij toen net gecomponeerd hadden en waarmee wij serieus dachten de wereld aan onze voeten te gaan krijgen.

Het geluid werd getest en de aanvangstijd naderde, we waren zelfs al even voorbij het tijdstip op de affiches. Dus kregen we van Complexe Haardracht te horen wat bands zo vaak horen: “Straks wordt het drukker” en een uur later het onvermijdelijke “het is anders altijd veel drukker”. Desondanks speelden wij vol vuur onze set die wij besloten met het mateloos herhalen van het refrein

“Psycopath cowboys keep their pistols hidden in Bibles!”

en daar achteraan nog onze traditionele showstopper ‘Mad Junta Swing’.
De Crimes of Nature klapten hard voor ons, evenals de paar vrijwilligers van de sociëteit en wellicht nog drie tot vijf binnengedruppelde Venlonaren. Dit alles moet u zich voorstellen in helwitte bouwlamp-achtige verlichting. Want de vrijwilliger die zou zorgdragen voor het licht was niet komen opdagen en had ook geen kekke kleurenfilters voor de lampen geklemd.

Er volgde een korte pauze en toen kwam Crimes of Nature in actie. Tijdens hun eerste nummer ging Mensema al meteen als een dolleman tekeer, sprong telkens omhoog om een voor een de foto’s van Johnny Cash van de waslijn te rukken. Wij waren eigenlijk best wel trots dat ons bescheiden podiumdecor zelfs nog een tweede leven ging leiden. De muziek van Crimes of Nature was donker en duister, terwijl wij nog enige lichtvoetigheid hadden betracht. Maar al met al kon je zeggen dat qua repertoire beide bands redelijk goed bij elkaar pasten. Dit was overigens niet besteed aan het publiek. Ze hingen inmiddels alle drie (of vijf? daar wil ik vanaf zijn…) aan de bar. Het was kortom zo’n gezellige muziekavond zoals je in de eighties wel meer had.

Ook de terugtocht uit Venlo was voor Soul Ranch een gescheiden aangelegenheid. Frits en Joost reden ’s nachts terug naar Groningen. Wat er precies heeft plaatsgevonden in de auto zal altijd wel onduidelijk blijven, feit is dat enkele dagen later Frits zich beriep op zijn anciënniteit en eiste dat Joost uit de band zou worden gezet. Maar waarom dan, vroegen wij hem. “Hij heeft bijna vier uur lang z’n mond niet gehouden over computers.” Dat was in die jaren nog een betrekkelijk nieuw fenomeen, de computer. Overigens hebben we Joost nooit daadwerkelijk hoeven ontslaan want niet lang daarna deelde hij ons mee zelf te moeten opstappen. Hij was afgestudeerd als natuurkundige en had een baan gekregen in Nijmegen, bij een van de eerste microchipfabrieken van Europa. De ironie wil overigens dat Frits tegenwoordig het computernetwerk beheert van een aantal samenwerkende welzijnsorganisaties.

Jan, Sipke en ik bleven in Venlo. Ook dat was van tevoren geregeld, we mochten blijven slapen. Hoe we op ons logeeradres zijn gekomen kan ik mij eerlijk gezegd niet meer zo goed herinneren. Wij waren gewend een bepaalde hoeveelheid bier te drinken na afloop van een optreden. Maar die hoeveelheid was afgestemd op een redelijke maaltijd, een voedzame bodem, toch minstens een daghap in de mensa van Vera. Maar ditmaal dronken we ons bier op een plasje bonenwater en twee sneetjes droog brood. Andere koek.

Maar ik weet nog wel heel goed hoe ik wakker werd. Het was steenkoud en we waren meegegaan met Complexe Haardracht die als een soort kraakwacht woonde in een haveloze portiekflat. De centrale cv werd niet meer gestookt, alternatieve warmtebronnen waren er niet. Het gebouw deed me denken aan beelden die ik alleen maar kende van foto’s uit Londonderry of Belfast tijdens de troubles. Al waren de gaten in de muren en kapotte ramen hier niet veroorzaakt door kogelinslagen. Of misschien ook wel? Wie zal het zeggen. Het was van een zeldzame troosteloosheid. Onlangs sprak ik Mensema en ik begreep dat ook Crimes of Nature in een soortgelijke woning hebben overnacht, daarbij veelvuldig gestoord door enthousiaste muziekliefhebbers die tot diep in de nacht hun cassettes met zelf gemaakte compilaties lieten horen.

“Zal ik ontbijt halen?” vroeg onze gastheer, die beschikte over louter lege proviandkasten. De maaltijd van de vorige avond indachtig besloten wij vriendelijk te weigeren en te voet richting station te gaan. Ik zou van hier naar Utrecht reizen, voor familiebezoek. Eenmaal in de trein, met een broodje en een kopje koffie, kreeg ik het voor het eerst in een halve etmaal weer lekker warm. Sipke en Jan reisden naar Groningen. We waren allemaal een ervaring rijker.

Ik ben nooit weer in Venlo geweest. Het gevoel dat ik aan de stad heb overgehouden is dat er weinig – niets! – goeds vandaan kan komen. Het klinkt niet echt aardig, maar ik word zelfs heel blij elke keer dat VVV weer degradeert uit de eredivisie. Ook al omdat zij met hun clubtenue het ware geel/zwart-gevoel bezoedelen.

Venlo…

vrijdag 22 november 2013

Blokken (2)

Het schijnt dat naar verluidt de Wethouder van Gemeentebelangen in Veendam een grote vangst heeft gedaan. Er wordt in de Parkstad gesproken over het binnenhalen van een projectontwikkelaar die een nieuw winkelcentrum wil realiseren aan de N33. Onder andere de Franse sportgigant Decathlon is van zins zijn vleugels uit te slaan in de Veenkolonies. Er komt ook een bioscoop met vier zalen en er moet een brug naar het centrum van Veendam komen opdat de consument dit niet links laat liggen.

Sport en N33 roept in herinnering het 'filmische' beeld van nieuw stadion voor de SC Veendam in de vorm van een banaan.

De zwarte mannen moesten ook even denken aan het pact van Kiel Windeweer, Kerkstraat westzijde en projectontwikkelaars.

Geen cynisch gezeur. Zoals eerder gezegd. We moeten vooruit. Met de kop d'r veur. In het zweet des ...... Mensema voor de tweede keer.


Eind jaren zeventig was De Kar in de Peperstraat in het uitgaanscentrum van Groningen een andere discotheek dan je normaal onder zo’n noemer zou verwachten.

Maar wat was eigenlijk normaal? Het helse stroomlijnen van alles en nog wat tot een gruwelijke eenheidsworst – met voorwaarden, voorschriften, certificaten, auditeringen en EU regelgeving, met credo’s als ‘Meten is weten’ en louter economische principes om het leven mee in te richten – was destijds nog niet aan de orde. Je kon nog gewoon zijn wat je wilde zijn.

Waar ik vandaan kwam hadden we een discotheek met een de hele tijd in primaire kleuren oplichtende lichtbak als dansvloer. Henri kwam uit Denekamp in Twente waar men in de discotheek een meter bier bestelde. Dat was een houten lat met gaten erin waarin acht of tien pilsjes konden worden geplaatst.

In zijn geboortestad Eindhoven kwam Aart ’s avonds vrijwel nooit de deur uit. Toen hij eenmaal was gaan studeren in Groningen, maakte Aart dat gemis in zijn opvoeding meer dan goed.

Op woensdagavond gingen we gewoonlijk naar Simplon. Er waren avonden dat daar verdomd veel homo’s waren. Die probeerden elkaar destijds – zo eind jaren zeventig – op een best wel lieve manier te verleiden. Op zulke avonden waren er echter weinig meisjes aanwezig om heimelijk naar te smachten. In plaats daarvan gingen we dan maar blowen en raakten we stoned. Dat was maar goed ook, want de muziek die er gespeeld werd was knap waardeloos.

Henk – die niet bij ons op de studentenflat woonde maar bij een van die homo’s in de Oranjebuurt een kamer had – blowde het meest van ons allemaal. Hij ging dan ook geregeld out. Wat er steevast op neerkwam dat Henk al halverwege de avond ergens in Simplon in een hoekje op de grond lag te slapen.

Dan had hij voor de rest van de week wel weer zijn bekomst gehad. Henk blowde nooit als we op vrijdagavond de Swingavond in Vera bezochten. Ook daar rook je vaak de geur van hasj om je heen, maar wij deinden dan mee in de massa. De muziek in Vera was aanzienlijk beter dan in Simplon, maar hier was het vooral het wat oudere werk dat het meest populair was onder de bezoekers.

‘Can, can’ van The Pointer Sisters.

‘Crosstown traffic’ van the Jimi Hendrix Experience.

‘The sun’ van Bo Hansson.

Het waren nummers die nogal lang duren – gauw een kwartier per nummer – waar vooral de wat oudere jongeren enorm van uit hun dak gingen.

Soms dansten we mee. In de volle, zweterige zaal raakten we dan erg dorstig. Dan liepen we langs de tafels aan de zijkant van de dansvloer, waarop anderen hun pilsjes hadden neergezet om even vrijuit te kunnen dansen. Van elk glas namen we een slok en zo liepen we verder.

Zo raakten we aangeschoten.

Er was ook ergens een discotheek in de stad waar de dansvloer precies boven de ingang was.

Er was er eentje waar alleen maar verpleegsters kwamen. Daar hoorden we verhalen over van een oudere vriend van Henri. Die verpleegsters schenen erg gemakkelijk te zijn. Die kon je volgens die vriend van Henri zo het bed in lullen. We zijn er nooit geweest. Wij wisten al vrij vlot van onszelf dat we alle vier – Aart, Henk, Henri en ik – in tegenstelling tot de verpleegsters nogal moeilijke jongens waren.

Maar op zondagavond – na een lange dag blokken voor het tentamen, met veel teveel koffie als brandstof – was er één plek waar we met alle plezier naartoe gingen, waar we de adrenaline die zich gedurende de dag in onze lijven had samengebald weer los konden laten.

Dan gingen we naar de Kar, halverwege de Peperstraat, tussen de twee frietmuren in. Een discotheek die eigenlijk geen discotheek was en tegelijkertijd de beste danstent in de stad.

© Bill Mensema



zaterdag 16 november 2013

Blokken (1)

Afgelopen week was voor de Veenkolonies van sombere aard. De burgemeester van Veendam nam afscheid in cultureel centrum Van Beresteijn en dat voelde niet goed. In de wandelgangen werd gesproken over zijn gedwongen afscheid als ware zijn houdbaarheidsdatum voorbij. Tsja, alsof het om melk en eieren gaat. Was dat met het voetbal in de Veenkolonies ook zo? Traditie en stabiliteit daar houden de zwarte mannen van. Maar goed we moeten vooruit. Kop d'r veur. Blokken. 

Zwarte man Mensema geeft ons in feuilletonvorm leesvoer voor het weekend. Wij herhalen. Blokken! In het zweet des aanschijns......


Ik kon behoorlijk blokken toen ik nog studeerde. Dat moest ook wel want tijdens college lette ik nooit goed op. Ik had twee docenten aan wier lippen ik hing, maar voor de anderen kon ik maar weinig enthousiasme opbrengen. Helaas moest ik bij die anderen het meeste college volgen.

Het hielp ook niet dat hun uren meestal vroeg in de ochtend gegeven werden. Sommige begonnen al om negen uur. Tegenwoordig is dat voor mij al bijna het middaguur, maar destijds bleef ik het liefst tot 12 uur in bed. En dat terwijl ik niet eens een vriendinnetje had.

Ik was gewoon een luie student.

Een bijzonder luie student.

Met als gevolg dat wanneer de tentamentijd aanbrak  ik al mijn achterstand binnen een of twee weken weer moest zien goed te maken. Dan dronk ik de hele dag koffie, terwijl ik me moeizaam door de studiestof worstelde. Voor mij was dat niet zo gemakkelijk zoals voor mijn vriend Henri.

Henri – op wie ik de Duitse student Otto (tevens toermanager en algemene Manus van Alles van de band) in mijn romans heb gebaseerd – heeft het geluk over een fotografisch geheugen te beschikken.

Ook hij bleef als student graag tot laat in de dag in bed liggen en miste daardoor net als ik talloze colleges. Maar dan pakte hij een week van tevoren het studieboek op dat hij vervolgens rustig en aandachtig ging lezen. Henri hoefde daar maar eenmaal doorheen te gaan en dan was al die kennis direct voor de rest van zijn leven opgenomen in dat fenomenale brein van hem.

Ook nu kan hij me nog steeds feilloos zeggen wat er op blz. 323 van Boek A stond, plus het plaatje dat daarbij hoort en zelfs de kleuren waarin dat plaatje is weergegeven.

Ik had dat helaas niet. Mijn brein was toen al net zo’n ongeorganiseerde rommel zoals het dat nu nog steeds is. De dingen die ik belangrijk vind kan ik er altijd wel weer in terugvinden, maar weetjes en watjes en ditjes en datjes, het komt ergens in het moerasgebied van mijn hersenen terecht. Die verdrinken er vlotjes in het drijfzand.

Dat wil niet zeggen dat het in mijn geval niet eens zin heeft nog iets te leren, want mijn korte termijngeheugen werkt prima. Anders was ik ook nooit op de universiteit terecht gekomen natuurlijk. Op momenten dat het echt noodzakelijk was, wist ik gelukkig altijd wel te presteren. Daarin was ik evenwel nooit een excellente student, maar gewoon eentje die alles net met de hakken over de sloot wist te halen.

Maar daar moest ik wel wat voor doen.

Terwijl Henri beneden in de studentenflat bedachtzaam het studieboek bladzij voor bladzij las, zat ik negen verdiepingen hoger te blokken door het boek uit te werken in een uittreksel.

Dat was sowieso een goede manier voor mij om me de kennis alvast voor een groot deel eigen te maken. Moeizaam worstelde ik me door de tekst heen, de belangrijkste stukken met een potlood onderstrepend. Eventueel met een uitroepteken bij de betreffende alinea. Zodra ik zo’n hoofdstuk dan had doorgenomen, schreef ik mijn uittreksel ervan. In dezelfde structuur als die van het hoofdstuk, maar met alleen de belangrijkste passages erin, het liefste alleen in steekwoorden.

Eigenlijk vond ik dat het aardigste onderdeel van het blokken: het schrijven van zo’n uittreksel.

Ik was altijd al iemand die het liefst schrijft. Ik moet gewoon iets met mijn handen doen. Dat heb ik nog steeds.

Voor lezen – zelfs voor mijn plezier – moest ik vroeger al echt gaan zitten. Ook nu kan ik alleen maar een boek lezen aan de eettafel. Lees ik datzelfde boek liggend op de bank, zittend op de bank, in de trein, op een boot, achter in de auto, op het gras in het park, dan sukkel ik in de regel binnen vijf minuten in slaap.

Maar schrijven daarentegen, nee, dat kost mij nooit moeite.

Dat gaat vanzelf.

In tegenstelling tot studeren. Dat was voor mij altijd blokken. Het actieve deel daarvan – het schrijven van het uittreksel – was nog wel te doen, maar daarna moest het in mijn hoofd worden gestampt. Dat onderdeel was voor mij het zwaarste.

Zuchtend zat ik dan achter mijn bureau. Soms ging ik naar de keuken om in plaats daarvan dan maar de drie weken oude afwas eindelijk eens te doen. Dan had ik toch nog het gevoel iets zinvols te doen. Maar ook dan…

Zodra ik weer op mijn studentenkamer was, lag daar nog steeds het uittreksel dat ik met mijn blauwe BIC pen geschreven had, met de studiestof keurig gerangschikt, met bulletpoints en pijltjes, met soms zelfs een overgetekend grafiekje erbij.

Opnieuw zuchtte ik dan diep, maar ik ging er wel voor zitten. En dan begon ik. Hardop las ik dan mijn uittreksel door, in de hoop dat het op zo’n manier al iets beter zou gaan beklijven.

Het was amper te doen.

Dan ging ik weer naar de keuken om er de krant te lezen.

Dan ging ik weer naar Henri op de begane grond om even naar muziek te luisteren, wat vooral frustrerend was, omdat hij onderhand al klaar was met de voorbereiding van het tentamen.

Dan ging ik weer terug naar de negende verdieping.

Dan zat ik even aan mijn bureau.

Dan bedacht ik me dat ik nu echt koffie nodig had.

Dan ging ik opnieuw naar de keuken om er koffie te zetten.

Dan nam ik me voor, terwijl ik vanuit de keuken staarde over het Groninger platteland richting Bedum, nu eindelijk eens echt te gaan studeren.

Dan nam ik me heilig voor al die zware studiekost nu eindelijk eens echt in mijn kop te stampen.

Dan liep ik met opgeheven hoofd en een vers kopje koffie terug naar mijn studentenkamer aan het einde van de lange gang.

En daar ging ik dan. Met koffie erbij ging het inderdaad iets makkelijker, wist ik na de vierde maal hardop lezen van het uittreksel de nodige rijtjes voor het tentamen op te sommen.

Zodra ik dat punt bereikt had, was het tijd om met het volgende hoofdstuk aan te vangen. Eerst het maken van een uittreksel daarvan. Daarna het vermaledijde stampen. Maar met nog een bakje koffie erbij zou ook dat me moeten gaan lukken.

Er waren zelfs momenten dat ik bijna euforisch mijn BIC pen ter hand nam om mijn uittreksel verder te schrijven.

* * *
Als ik ’s avonds rond tien uur dan eindelijk alles gedaan had wat ik moest doen, trilde ik als een blad van de twee liter koffie die ik gemiddeld gedurende zo’n dag naar binnen had gewerkt.

Dan ging ik naar beneden. Dan ging ik naar Henri toe. Aart – die net als ik ook altijd moest blokken – zat er dan al. Net als ik stijf van de koffie. Terwijl Aart en ik dan raaskalden en elkaar ondervroegen, in de hoop dat we het belangrijkste van de tentamenstof onthouden hadden, trok Henri al zijn jas aan. Die wist namelijk wel wat te doen als wij in zo’n staat verkeerden. Hij liep dan naar buiten toe, waar zijn lichtblauwe Volkswagen Kever op de parkeerplaats voor de flat stond. Aart en ik volgden hem.

Want wij wisten ook waar we nu naartoe zouden gaan.



© Bill Mensema