woensdag 26 december 2012

Een kerstverhaal


Kerst. Tijd van bezinning en reflectie. In navolging van andere periodieken blijven de zwarte mannen inzake een bijlage niet achter. Zwarte man Mensema heeft zich laten inspireren door hetgeen zich 2000 jaar geleden tijdens een volkstelling heeft afgespeeld. De pen deed de rest. De zwarte mannen wensen u fijne feestdagen.

Op de kop af 2012 jaar geleden werd het kindeke Jezus geboren in een stal in Bethlehem. Over het kindeke dat zou uitgroeien tot de Verlosser zijn onderhand talloze boeken vol geschreven, met als meest in het oog springende vanzelfsprekend de met prachtige zwartwit plaatjes geïllustreerde kinderbijbel van Anne de Vries. Maar wat weten wij eigenlijk over de stal?
En weten wij nog wie er – ruim twee uur voor de drie wijzen uit het oosten – als eerste op kraamvisite bij Jozef en Maria kwamen?

Zomaar twee belangwekkende vragen die in het tumult rond Kerstmis altijd weer ondergesneeuwd raken. Gelukkig zijn er de Zwarte Mannen. Zwarte Mannen zouden immers geen Zwarte Mannen zijn als zij niet geregeld hun zwarte licht over dergelijke zaken zouden laten schijnen.

Allereerst de stal. Dat was geen stal maar een modern geoutilleerde kraamkliniek. Naast maar liefst vier van alle gemakken voorziene bevallingsruimtes, was er ook een kamer voor echoscopie en er werd zelfs vruchtbaarheidsonderzoek verricht.

2012 jaar geleden al?
Jawel.

De eigenaar van de kliniek – tevens DGA van de instelling – was Boer Harms, een veelzijdig mens. Niet alleen was hij eindverantwoordelijke voor de dagelijkse gang van zaken op de kliniek, hij was ook kraanmachinist en eveneens zanger van een boerenrockcombo dat midden jaren zeventig ongekende successen zou vieren met klassiekers als ‘Ik ben Boer Harms, ik kom uut Bethlehem en ik hol van disco’ en ‘Van Olle Pekel via Bethlehem noar Amerika’.  

Kan dat überhaupt wel? 2012 jaar geleden, dan weer de jaren zeventig?
Natuurlijk kan dat! Val me niet lastig met dat gezever over discrepanties in tijd!

Het merendeel van de tijd was Boer Harms – ook bekend als BH op de plaatselijke Rotary – evenwel boer. Van huis uit een bietenboer, maar daarvoor waren de akkergronden rondom Bethlehem te arm. In plaats van bieten teelde Boer Harms graan. Vooral haver.
Zoals het gaat op zwakke grond haalde Boer Harms er met een gemengd bedrijf het meeste rendement uit. Koeien zou mooi zijn, maar kom maar eens om mals gras in het Bethlehem van rond het begin van onze jaartelling. Het was daar destijds alleen maar droog en dor. Dus Boer Harms deed wat alle boeren daar deden: naast zijn strak afgescheiden haverveld hield hij geiten en ezels, die in zo’n landschap wel goed kunnen gedijen.
Geiten houden is gemakkelijk. Die beesten redden zich wel. Maar ezels – economisch uitermate verantwoord vanwege ezelinnenmelk voor Cleopatra in Egypte en zeepgigant Assmilk Soap te Boise, Idaho – vormden vaak een groot beheerprobleem. Zeker als een ezel het weer op z’n heupen kreeg en alle andere dieren in de weide al balkend opjoeg, zodat ze er bijna een hartverzakking van kregen.
‘Je kunt ezels natuurlijk altijd afschieten’, placht Boer Harms dan te zeggen, ‘maar dat is ook zowat.’
In plaats daarvan zette hij zo’n onhandelbare ezel liever apart in een van de kamers van zijn kraamkliniek.
Moeders die daar op dat moment lagen te bevallen klaagden nog weleens. Zo’n ezel naast het kraambed vonden ze een tamelijk onhygiënische bedoening.
‘Aan hygiëne doen we nog niet in het jaar 0’, antwoordde Boer Harms dan stoïcijns.
‘Is dit het jaar 0?’ vroeg een aanstaande jonge vader verwonderd, ‘Volgens de As Syrische kalender is het toch het jaar 5664?’
‘In de bevallingsruimte hiernaast is net het kindeke Jezus geboren,’ zei Boer Harms.
‘O,’ zei de jonge vader, ‘Vandaar.’
‘Godallemachtig!’ kermde de jonge vrouw die op het punt stond moeder te worden, ‘Wat doet dit een pijn! Ik wil een ruggenprik.’
‘Ga maar even op je zij liggen,’ zei Boer Harms terwijl hij een injectienaald uit zijn jas haalde.

Geen hygiëne maar wel injectienaalden? Maak dat de kat wijs!
Heb ik al gedaan. Mijn kat kan er niet mee zitten.

Wie er ook niet mee kon zitten was de ezel in de bevallingskamer waar net het kindeke Jezus geboren was. Terwijl Maria uitgeteld in bed lag wist het beest wel raad met de placenta die in een dikke plak op de grond lag.
Op dat moment werd er op de deur geklopt.
‘Zouden dat de drie wijzen uit het oosten zijn?’ vroeg Jozef.
‘Ik denk het niet,’ zei Boer Harms, ‘De wijzen hebben me net getwitterd dat ze nog stilstaan bij de veerpont over Jordaan, aangezien de chipautomaat kapot is.’
‘Dat zal je altijd zien op Kerstavond,’ zei Jozef, ‘De pinautomaat bij de ABN AMRO deed het vanochtend ook al niet.’
Er werd nogmaals geklopt op de deur van bevallingsruimte BK1.2, waarop Boer Harms de deur open deed en drie vreemdelingen binnentraden.
‘Wie zijn jullie?’ vroeg Jozef.
‘Wij zijn drie Zwarte Mannen uit het noordoosten,’ sprak Zwarte Man Van de Bijl met zijn sonore basstem.
‘Jullie zijn niet de wijze mannen uit het oosten?’ vroeg Jozef.
‘Bedoel je die kerels uit Enschede?’ vroeg Zwarte Man Fousert, ‘Nee, die zijn wij niet. Wij komen uit Veendam.’
‘Hoe zijn jullie hier eigenlijk gekomen?’ vroeg Boer Harms.
‘Alles bij ons begint en eindigt met de N33,’ sprak Zwarte Man Hadders met zachte stem, die voor goede toehoorders zijn bezwaard gemoed verried. Want het kleine, kraaiende kindeke in de kribbe – dat later bekend zou worden als Jezus, als de Heiland, als de Messias, als De Zoon Van God, als Christus, als de Verlosser, als de nozemzoon van de timmerman – zou ooit gekruisigd worden op een voor hem overigens geenszins Goede Vrijdag op de bespottelijk jonge leeftijd van 33 jaar. Zwarte Man Hadders, net als de andere Zwarte Mannen goed vertrouwd met de kinderbijbel van Anne de Vries, was zich hiervan terdege bewust en het voelde alsof hij met het uitspreken van de naam van de levensader van Veendam tevens een doodvonnis over de pasgeborene uitsprak. Maar wat kon Zwarte Man Hadders anders doen dan in aanwezigheid van De Zoon Van God de waarheid spreken?
Gelukkig kon het kindeke Jezus nu nog niets verstaan van wat er zoal gezegd werd. Nu had het alleen nog maar oog voor de mallotige gezichten die Zwarte Man Fousert trok boven de kribbe.
Intussen pakte Zwarte Man Hadders zijn ukelele en zong voor het jonge gezin zijn Top Tien hit ‘De Poolse bruid’. Maria ontwaakte en keek gelukzalig toe hoe haar man Jozef en haar zoontje – het kindeke Jezus – enthousiast mee klapten met het aanstekelijk liedje over een bruid uit een land waar niemand in het jaar 0 nog van wist waar het lag.
Alleen Boer Harms was minder onder de indruk.
‘Ik ben zelf een boerenrocker,’ verklaarde hij achteraf, ‘Daarom houd ik van meer diepgang in de teksten, zoals bij Bob Dylan en Bob de Nijs.’
‘U bedoelt zeker Rob de Nijs,’ zei Zwarte Man Fousert.
‘Wie Rob de Nijs is weet ik niet,’ zei Boer Harms, ‘Maar Bob de Nijs was de beste van de vijf Beatles. Ik heb al zijn cd’s, ook van na de breuk.’
Ineens moest Maria kreunen. Jozef ging snel bij haar staan en greep haar hand vast. Ook de ezel, die inmiddels alle nageboorte verorberd had, liet zich niet onbetuigd en slikte het laatste zweet op Maria’s voorhoofd weg.
Dit was tevens het moment dat Zwarte Man Van de Bijl het woord nam en met het gezag dat hem eigen is verklaarde dat de Drie Zwarte Mannen uit het noordoosten naar Bethlehem waren gekomen om het kindeke Jezus drie waarlijk kostbare schatten uit de Veenkoloniën te overhandigen.
‘Allereerst brengen wij u een joekel van een suikerbiet.’
De jonge ouders namen het dankbaar aan.
‘Vervolgens brengen wij u droge worst.’
Jozef had de lekkernij al op voordat hij het doorgaf aan zijn maagdelijk bleke vrouw.
‘En tot slot deze fraaie kleurenposter van Angelo Cijntje.’
Nu werd het stil, want zoiets moois hadden Jozef en Maria nog nooit gezien.
‘Die hangen we op in de kinderkamer,’ sprak Maria stellig.
‘Ik timmer er een mooi frame om,’ beloofde Jozef plechtig.
‘Die voetballer lijkt als twee druppels water op Bob de Nijs,’ merkte Boer Harms verrast op.
Ze lieten de poster ook zien aan het kindeke Jezus in zijn kribbe, dat direct met een brede glimlach om de mond een soort van rondje boven het hoofd van Angelo Cijntje tekende met zijn linker knuistje.
‘Zalft ie Cijntje?’ vroeg Zwarte Man Fousert fluisterend aan Zwarte Man Hadders.
‘Het lijkt er wel op,’ fluisterde Zwarte Man Hadders terug.
‘Als dat echt zo is,’ zei Zwarte Man Fousert, ‘dan zal dat wel blijken tijdens de thuiswedstrijd van Veendam tegen Sparta.’
‘Zo is het.’

Het zou nog lang gezellig blijven in de stal in Bethlehem, zeker toen Boer Harms samen met Zwarte Man Hadders de Veenkoloniale klassieker ‘Als het gras twee kontjes hoog is’ ten gehore bracht.

En in de laatste donkere dagen voor Kerst – toen een kil pak sneeuw in de Veenkoloniën ons deel was en de ster van Bethlehem vanwege de nevel boven het land nog niet te zien was – kreeg Sparta in De Lange Leegte een verpletterende 2-1 om de oren.

© Bill Mensema


zaterdag 22 december 2012

Ik ben Milko Djurovski


Feest op veel fronten. Zwarte mannen hebben het druk met afscheidsborrels en kerstvieringen. Het gebruikelijke aan het eind van een jaar. Gelukkig hadden een aantal zwarte mannen gisteravond een rustmoment op de tribune van de Langeleegte. De trainer van Sparta echter niet. Hij liep vol chagrijn de spelersbus in, die met ronkende motor op een gladde parkeerterrein voor het stadion klaarstond met de neus richting Rotterdam. 'Ik wil hier zo snel mogelijk vandaan' stond duidelijk op zijn voorhoofd geschreven. Alsof Veendam verantwoordelijk is voor spelen in de sneeuw. De goden waren ons welgezind. 2 - 1 kon de club gezien de berichten van deze week wel gebruiken. Zwarte man Sandman schitterde door afwezigheid, maar mailde onder de wedstrijd onderstaand stuk over Milko Djurovski. Je hebt baas boven baas. Wij de wedstrijd, hij een shirt. Over shirts gesproken. Jammer dat Sparta niet in het rood, wit en zwart speelde. Voor zwarte mannen de grootste gemiste kans van de avond.


Ik had er op gehoopt. En ik heb hem gekregen. Bij mijn afscheid van de collega’s van de Groninger Gezinsbode. Omdat ik per 2 januari voor De Kanaalstreek ga werken was een bescheiden borrel belegd, met wat drankjes en hapjederij.
Een paar dagen daarvoor kwam Willem G., gamerecensent, ter redactie om zoals gewoonlijk, met Wim M., sportmedewerker en FC Groningen-watcher en alle andere aanwezige mannen over de groenwitte brigade te praten. Dat zijn zelden positieve gesprekken. Er is altijd wel wat.
Ik keek naar het mooie groene shirt van Willem en ik zei: ‘Willem, wat een mooi groen shirt heb je aan.’
Hij duwde zijn borst vooruit en daar zag ik de beeltenis van Milko. Milko Djurovski.
‘Wauw’, zei ik.
‘Ja goed hé?’, zei Willem.
‘Waar kun je die krijgen?’, vroeg ik.
‘In de fanshop op de Euroborg’, zei Willem, ‘vijftien euro.’
‘Die wil ik ook!’, zei ik.
Waarop mijn andere collega’s elkaar veelbetekenend aankeken. Of nee, het was helemaal niet veelbetekenend. In Groningen doen we zelden ingewikkeld. Ze zeiden het gewoon: ‘Nou, misschien een mooi afscheidscadeau.’
Ik was er nog niet heel gerust op, voor hetzelfde kwamen ze bij wijze van grap met een shirt met de beeltenis van Zeefuik aanzetten of zo, maar op donderdag 20 december was het zover. Na twee biertjes kreeg ik een plastic zak, met daarin drie FC Groningen-kerstmutsen en een T-shirt. Met de beeltenis van Milko.
Ons hart wordt bezeten door een onvoorwaardelijke liefde voor de Veenkoloniën en SC Veendam (voor hoe lang nog, ook wij vrezen met groten vreze), maar voor één persoon maak ik een uitzondering.
Voor de allerbeste voetballer die ooit in Groningse dienst heeft gespeeld. De leukste ook. Daar had je als supporter wat aan. Je stond met open bek naar die weergaloze balbehandeling te kijken en op andere dagen wilde je uit pure wanhoop het veld oprennen om hem vooruit te duwen.
Voor Hard Gras schreef ik vorig jaar het verhaal ‘Ik was Milko Djurowski’. Met dit shirt bén ik Milko Djurowski.

zondag 16 december 2012

Op Knoal


De laatste weken van het jaar zijn weken van introspectie en ontmoeting. Wegens drukte en diversen hebben de meeste gesprekken tijdens kerstborrels een terloops karakter. Echter niet tijdens het treffen van zwarte broodschrijvers op het eindejaarsbal van de gezamenlijke uitgever. Knoal werd een dispuut. Lees zwarte man Mensema's verslag.  


Op Knoal. Ik vroeg het afgelopen donderdag aan Zwarte Man Sandman tijdens de eindejaarsshow van onze gezamenlijke uitgever. 
'Waarom wonen Stadskanaalsters altijd op Knoal?' 
Even keek Zwarte Man Sandman - geboren en getogen in Stasdskanaal - me verward aan, schoot toen in de lach en zei me een antwoord op deze vraag schuldig te blijven, want dat wist hijzelf ook niet.
'Wij woonden altijd al op Knoal, zei hij, 'zo was het gewoon. Ik weet niet waarom wij Stadskanaalsters dat zo zeggen, maar iedereen doet het. Iedereen zegt het zo.'
'Ja', zei ik, 'maar waarom dan?'
'Omdat het nu eenmaal zo is.'

Zijn we allemaal rond de 50, is het nog steeds waarom daarom. 

Intussen kwam Zwarte Man Lupko Ellen - succesvolle thrillerauteur en voorzitter van VV Warffum - erbij staan. 
'Eens per jaar is het bij ons Op Roakeldais', zei Zwarte Man Ellen, 'maar in Warffum woon je de rest van de tijd gewoon in Warffum.'
Ik knikte. Maar toch... Op Knoal. Waar komt die zegswijze vandaan?
Zo kom ikzelf oorspronkelijk uit Delfzijl. Wij zeiden destijds nooit dat we op Delfzijl woonden maar altijd in Delfzijl. Zwarte Man Klein Goldewijk stamt uit Lichtenvoorde. Hetzelfde verhaal. Ook hij woonde toen nooit op Lichtenvoorde maar in Lichtenvoorde. Woont Zwarte Man Van der Veen op Veendam? Nee, natuurlijk niet, die woont gewoon in Veendam. Ook Zwarte Man Sandman zal de laatste jaren heus niet zeggen dat hij op Slochteren woont. Gewoon in Slochteren. Waar gisteren trouwens zijn nieuwste boek - 'De laatste bus naar Slochteren' - werd gepresenteerd.

Maar ooit woonde Zwarte Man Sandman wel degelijk in Stadskanaal en als iemand hem dan vroeg waar hij wegkwam, dan zei hij altijd: 'Op Knoal.' Want zo was dat gewoon.
Zwarte Man Ellen beaamde dit. Hij groeide op in Gasselternijveensemond en scharrelde in zijn jeugd weleens met een poedie uit Stadskanaal. Al die wichter woonden destijds ook op Knoal. 
'Maar waarom zegt men het zo?' vroeg ik nogmaals.
'Daarom', antwoordde Zwarte Man Ellen.
Zwarte Man Sandman knikte instemmend.

Waarom? Daarom!

Zo bleef ik er maar mee zitten. Met die rare uitdrukking van de Stadskanaalsters als het om hun woonplaats gaat. Niemand woont in Stadskanaal. Iedereen woont op Knoal. 

Waarom? Waarom DE FUCK zegt men het zo?

Vanmiddag ga ik op bezoek bij Frits in het Duitse Lathen, aan de andere kant van de grens, aan de overzijde van de rivier. Ook Frits heeft jarenlang met zijn gezin in Stadskanaal gewoond, voordat hij zijn fortuin ging zoeken bij de oosterburen. Misschien dat hij het weet. 

Voor ik verderga moet ik hier even vertellen dat ikzelf nauwelijks Gronings spreek. Ik versta het wel, maar van huis uit heb ik het nooit leren spreken. Weliswaar kwam mijn vader uit Bedum, maar mijn moeder was een Engelse. Thuis in Delfzijl werd bij ons alleen ABN gesproken. Daar werd streng op toegezien door mijn moeder, die zich de Nederlandse taal zonder inburgeringscursus of andere hulp van buitenaf eigen had gemaakt, in een tijd dat mijn vader als zeeman op de grote vaart het leeuwendeel van het jaar in Zuid-Amerika verbleef. 
In al de jaren dat ik Frits ken, heeft hij alleen maar Gronings tegen mij gesproken. In het begin antwoordde ik overal in keurig Nederlands op. Van lieverlee werd dat evenwel een soort Gronings. Eigenlijk is mijn Gronings een ratjetoe, want ik verwissel de uu en de oe klanken geregeld met elkaar (zodat ik de plaatsnaam Uithuizen nooit Uuthuzen of Oethoesen noem, maar altijd Uuthoesen), ik kan nog steeds niet 'vrijdag' op z'n Gronings uitspreken en praat me al helemaal niet van de Groningse vorm van het rangtelwoord 'vier'. Dat lukt me echt niet.
Toch babbel ik er al jaren in een soort van Gronings op los tegenover Frits en hij lijkt me wonderwel goed te verstaan. 

Dus vanmiddag stap ik bij hem binnen, in zijn huis, daar in Lathen, net voorbij de grens, aan de andere kant van de rivier. En op de een of andere manier komt de vraag van donderdagavond aan Zwarte Man Sandman weer in me naar boven. Op Knoal. Sinds donderdagaond sluimerde de vraag, maar nu wordt die ineens weer wakker en hoor ik mezelf - nog voordat de eerste koffie geschonken wordt - in mijn stuntelige Gronings aan Frits vragen waarom al die Stadskanaalsters nooit zeggen dat ze in Knoal wonen maar altijd op Knoal
En terwijl ik aldus de vraag stel die mij al jarenlang verwondert en waarop Zwarte Mannen Sandman en Ellen mij donderdagavond met dezelfde verwondering aankeken, beantwoord ik hem zelf. Je woont immers niet in een kanaal. 

Waarom niet?Daarom niet!



(c) Bill Mensema   

zaterdag 15 december 2012

Op visite (SC Veendam - Helmond Sport)

Zwarte mannen Fousert en Van der Veen kwamen gisteravond ogen en oren te kort. 'Gastheerschap' was gisteravond het geheime woord. Boeiende gesprekken met supporters van ADO uit de Hofstad waren naast de doelpunten van de SC meer dan een hoogtepunt. De betrokkenheid van de mannenbroeders uit Den Haag die onze tribune bevolkten vanwege een Veenkoloniaal voetbaltoernooi op de zaterdag was genereus en niet enkel in beeld te vangen. De woorden worden nog gerangschikt. Later meer.



woensdag 12 december 2012

Literatuur over Roda

Had Plato het niet over de zintuigelijke en verstandelijke wereld. In de laatste ben je in staat dingen te beredeneren en te bedenken. Zwarte man Sandman zegt verstandige, verstandelijke dingen over de schrijver Dautzenberg opdat wij lezers het met onze zintuigen kunnen waarnemen.



Het is goed dat er eindelijk literatuur over Roda is, verwelkomde Arnon Grunberg de roman ‘Extra tijd’ van A.H.J. Dautzenberg. De zin stond op de papieren band om het boek. De uitgave viel mij om nog een reden op: een zwarte man op de omslag.
Op een vrije trapafstand (mits door Ronald Koeman genomen) van het Feijenoord-stadion, tijdens de literaire avond Boek Nu! in de wijk Katendrecht, kocht ik het, ook om eens iets anders te lezen dan Gijp, Kraaij, of Genee.
A.H.J. Dautzenberg is een bijzondere schrijver, een bijzondere kerel. Niet alleen omdat hij zomaar een nier doneerde aan een wildvreemde en omdat hij lid werd van pedofielenvereniging MARTIJN, louter uit protest tegen de heksenjacht, maar vooral vanwege het weergaloze interview in de Vpro-gids met Lemmy Kilmister, die als monetair deskundige werd geïntroduceerd.
Ik wist niet dat hij monetair specialist was, bijna niemand, maar Dautzenberg legde uit dat Kilmister in de beginjaren van Motörhead bedrogen was door allerlei types die de revenuen van albums en concerten ins blaue hinein lieten verdwijnen. Daarop besloot de frontman de financiën in eigen hand te nemen en hij ontpopte zich gaandeweg als monetair specialist. In die hoedanigheid liet Lemmy (uiteraard wel met het nodige gevloek en getier) zijn licht schijnen op de actuele wereldwijde crisis.
Wat Lemmy zei snee hout, het klonk allemaal vrij logisch, maar helaas bleek het interview volledig uit de duim gezogen. Om waarom de Vpro-gids een rectificatie moest plaatsen. Niet tot mijn hilariteit, want ik geloofde het ook, al ben ik een beetje een naïeve man.
De zwarte man op de omslag van ‘Extra tijd’ staat daar niet zomaar. De roman gaat over de moeizame relatie tussen twee zoons en hun stervende vader. Hij ziet zijn einde naderen in de periode dat zijn favoriete club, Roda JC, vecht voor levensbehoud in de eredivisie. Dautzenberg schetst de verhoudingen binnen een arbeidersfamilie en wat intrigeert zijn de dingen die niet uitgesproken worden. De mensen zeggen meer niet dan wel tegen elkaar. En juist daarom ziet de verteller, Marcel Meulenberg, in die laatste maanden, weken, dagen, uren, seconden van zijn vader een of meerdere zwarte mannen opduiken. Ze komen uit de schemerzone. Ze willen hem iets duidelijk maken en ze dagen hem uit om het ongezegde te zeggen.

maandag 10 december 2012

Ben Ali Libi

Zwarte man Sandman verontschuldigde zich op de tribune van de Langeleegte met de woorden 'Ik kom van Stadskanaal'. Zijn kennis van Willem Wilmink reikt niet verder dan 'deze vuist op deze vuist'. Van Ben Ali Libi had hij nog nooit gehoord. Omdat iedereen van Ben Ali Libi moet hebben gehoord doen we dit gedicht van Wilmink op de blog in de reprise. Vrijdag tegen Helmond Sport moet het voetbal beter zijn dan tegen Den Bosch. Anders gaan de zwarte mannen wederom poezie reclameren. Ook niet verkeerd.



vrijdag 7 december 2012

Lagerwerf


Details zijn belangrijk. Details doen ertoe. Details maken het verschil. Zwarte man Hadders over de details van het veterstrikken. Ook voor voetballers niet geheel onbelangrijk.


Na 4500 kilometer door stoffig Spanje op een oude motorfiets waren mijn schoenen wel aan een poetsbeurt en een paar nieuwe veters toe.

Bij de rappe schoenlapper had ik een stel geinige two-tone veters gekocht en nadat ik oude verwijderd had zou ik deze er in rijgen.

Na poging 1 was ik niet tevreden. Hoewel ik me er nog nooit eerder druk over gemaakt had zag het er
raar uit.
Bij raadpleging op internet bleek dit de 'verkopersmethode' te heten.
Zonder dat uitgelegd werd waarom dat zo heet kreeg ik toch het gevoel dat ik hiermee lichtelijk voor aap zou lopen in het modebewuste Groningen.

Verder waren er de Lagerwerf- en de Amerikaanse methode die zo op het oog niet van elkaar verschilden.

Ook was er nog de soldatenmanier maar die sloeg telkens een paar gaatjes over. Waarschijnlijk om de dienstplichtige extra snel naar het front te kunnen sturen mocht de nood aan de man komen.

Niet tevreden met deze rijgwijzen zocht ik verder.
Ik stuitte op Ian's Shoelace Site.
Ian beweerde dat er twee triljoen methodes zijn om je veters te rijgen.  
De moed zakte me in de...juist ja.

Na enkele uren koos ik voor de Straight Easy Lacing manier.
Een kwartier prutsen later kwam ik er na lezing van de kleine lettertjes achter dat Straight Easy Lacing alleen geschikt is voor schoenen met een even rij gaatjes aan elke zijde.
Ik had vijf gaatjes en dat zorgde volgens Ian voor een 'messy look'.  Daar had ie wel gelijk in.

Uiteindelijk heb ik nu de Over-Under. Maar volgens mij is het gewoon de Lagerwerf..

Zoek de verschillen.

woensdag 5 december 2012

De wet


Zo nu en dan wil je als mens weten waar je staat. Was gezang 172 uit het 'Liedboek der Kerken' niet eenduidig genoeg? Zwarte man Bill doet er als vanouds op de woensdag een schepje bovenop. 'Een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd, is leven van genade buiten de eeuwigheid'. Over regels en wetten gesproken.


Zwarte Mannen zijn er in alle soorten en maten. Wat dat betreft zijn we net gewone mensen. Maar anders dan de meeste mensen zijn wij supporters van SC Veendam en hunkeren wij zelfs op bitterkoude dagen naar De Lange Leegte.
Wat ons verder verbindt is een sterke voorkeur voor droge worst.

Over worst gesproken: sinds ik Zwarte Man ben hoor ik van diverse bedgenoten dat de Kleine Bill – Willempie – in grootte (en daadkracht) lijkt te zijn toegenomen. Inschikkelijk knik ik dan, maar ik geloof het niet. Weliswaar is het een hardnekkig gerucht dat zwarte mannen groot geschapen zouden zijn, maar zwarte vrienden vertellen me dat ze wat dat betreft net gewone mensen zijn: ook zij hebben ze in alle soorten en maten. Eentje heeft een lul waarmee hij kan honkballen en een ander gaat elke maandagavond naar de APP, de Anonieme Pinkeltjes Praatgroep.

Afijn, de Zwarte Mannen, dat betekent SC Veendam en droge worst. Maar het betekent ook de wet. Wij Zwarte Mannen zouden nergens zijn als wij ons niet trouw aan de wet zouden houden. De wet is er om na al het onderlinge geharrewar en gekissebis dat ons mensen zo vertrouwd is uiteindelijk een grens te stellen. Dit kan wel en dat kan niet.
Moord en doodslag kan bijvoorbeeld niet. Elkaar daarentegen een kusje geven, dat kan – mits met wederzijdse toestemming – weer wel. Zoals die Spaanse voetballer die een paar jaar geleden na een goal zijn teamgenoot liefdevol even in het kruis kuste. In eerste instantie denk je als perplexe televisiekijker: ja, hé, wat gaan we nou krijgen? Aan de andere kant is het ook wel weer schattig. Moeten we daar een wet om schrijven? Nee, laten wij dat in godsnaam niet doen. Sommige dingen moeten gewoon gebeuren.
Daar staat wel tegenover dat er ook zaken zijn die absoluut niet moeten gebeuren. Zoals de smadelijke nederlaag van SC Veendam in de thuiswedstrijd tegen Fortuna Sittard een paar weken geleden. Dat was jammer. Er zou echt een wet moeten komen die zoiets verbiedt, in elk geval in de thuiswedstrijden van SC Veendam.
We kunnen u melden dat wij Zwarte Mannen momenteel zwaar lobbyen in politiek Den Haag om zulks zo snel mogelijk op de agenda te krijgen. Met politici is dat niet gemakkelijk, want anders dan Zwarte Mannen zijn de meeste volksvertegenwoordigers met geen enkele droge worst tot andere gedachten te verleiden. Wij moeten er thans alles voor uit huis halen – en dan bedoelen wij werkelijk alles – om met name de nieuwe staatssecretaris die verantwoordelijk is voor sportzaken (u weet wel wie) van de goede zaak te overtuigen.

Maar zoals het gaat, zal dat nog lang duren. Het is wat dat betreft net zo’n stroperige aangelegenheid als het steeds weer vastlopende verkeer in Groningen rond een uur of vijf in de middag.
Gewoonlijk wordt het dagelijkse fileleed verklaard uit het feit dat de meeste mensen – en ook tal van Zwarte Mannen – rond die tijd massaal huiswaarts keren na een lange dag van noeste arbeid. Dat is natuurlijk ook zo, maar als professionele chauffeur wijs ik als extra oorzaak de jongeren aan. Meer precies (wij Zwarte Mannen zijn zeer precies): jongeren die het zebrapad oversteken. Nog preciezer: jongeren die PLOTSELING het zebrapad oversteken.
Nou hebben wij Zwarte Mannen het sowieso niet echt op zebrapaden. Dan is het wit, dan is het zwart, dan is het weer wit, en zo verder. Wat is dat voor zwabberend gedrag? Daar moeten wij als voorstanders van een volledig zwart zebrapad niets van hebben.
Maar goed, de jongeren in de stad zijn het gewoon zomaar vanuit een steeg ineens de straat op te stormen en het zebrapad over te steken. Als nietsvermoedende automobilist moet ik dan echt met de hakken in het asfalt om een aanrijding te voorkomen. Tot nu toe gaat het steeds net goed.
Maar onderhand begint dit gedoe mij eerlijk gezegd de keel uit te hangen. Met name de stuitende arrogantie die van de gezichten van de jongeren afdruipt als ze weer eens onverwacht het zebrapad opschieten. Zo’n blik van ‘Wie doet mij wat, want ik heb immers de wet aan mijn zijde’.
Ziehier de frictie die wij Zwarte Mannen ervaren op het snijvlak van wat wetteloos is en wat niet. Want hoezeer wij de noodzaak van wetten ook onderschrijven, niets is meer ergerniswekkend dan jongeren en andere domoren die met zo’n wet aan de haal gaan.

Zoals:
Je MOET mij voorrang geven, want IK loop nu op het zebrapad!
Of:
Ik rij hier exact 60 kilometer per uur, want harder MAG ik NIET. En jullie automobilisten achter mij dus ook NIET!
Of:
Ook al fiets ik sms-end op mijn mobieltje door de stad, MOETEN jullie automobilisten mij ALTIJD voorrang geven, want zo luidt de wet!

Natuurlijk, het is de wet. In principe zijn we ervoor. Het is nu eenmaal de lijn die getrokken moet worden tussen wat wel kan en wat niet.
Maar het is ook fijn zo nu en dan even de wet links te laten liggen, zo nu en dan harder te rijden dan de toegestane maximale snelheid op een stuk waar geen flitsers staan, en – ook al is het eenmalig – eens lekker extra gas te geven als weer zo’n jongere pardoes voor je auto het zebrapad op stiefelt.

Mocht het trouwens een speler van SC Veendam zijn in plaats van een reguliere jongere, dan geldt dit vanzelfsprekend niet. Spelers van SC Veendam hebben te allen tijde voorrang.
Als dat nu ook nog eens op het voetbalveld zo zou zijn, dan hebben wij Zwarte Mannen onze missie bereikt. Maar tot dan zullen wij ons aan de wet houden, ook al hopen wij van harte dat men ons sommige bloedige acties de komende week door de vingers wil zien.

© Bill Mensema