donderdag 26 december 2013

Kerst

Je hebt kerstliedjes en kerstliedjes.


Goede dagen en veel luisterplezier.

Ach ja. Grey gaat richting zwart!


woensdag 18 december 2013

De vader van


Voor ons spraken zijn zonen meer tot de verbeelding. Martin Koeman was tenslotte de vader van Ronald en Erwin. Voor vele zwarte mannen zijn dit generatiegenoten. 

Vader Martin Koeman is vandaag overleden. De laatste keer dat wij hem zagen was vorig jaar op de Langeleegte. Hij zat bescheiden en stilletjes de wedstrijd op de hoofdtribune te aanschouwen. 

Je hoorde fluisteren dat de heer Koeman er ook was.


vrijdag 13 december 2013

Mister

Niet wetend of het wel kies is om op paarse vrijdag te schrijven over 'mister' en 'miss' schrijven we vandaag voor de verandering een keer als paarse man. Geaardheid is voor zwarte mannen helemaal geen issue. We zijn tenslotte indianen die komen in vrede. Cutileiro aan het woord. Over Jan Korte. Hij is  passend paars gekleed.


Miss zus en Miss zo, Mister dit en Mister dat.

Het wemelt van de boegbeelden.

Mister Ajax is zonder enige twijfel Sjaak Swart. Clubicoon in hart en nieren. Speelde zeventien seizoenen lang nooit voor een andere vereniging. Zoals de rechtsbuiten langs de flanken de tegenstanders doldraaide, daar hebben ze het in Amsterdam nog steeds over. Johan Cruijff had natuurlijk gemakkelijk de titel kunnen dragen, maar hij bezweek voor de miljoenen uit Barcelona, speelde daarna in Spanje ook nog voor een kleinere club en dat hadden ze ‘m in De Meer allemaal nog kunnen vergeven, maar één ding niet: Feyenoord. En met die club ook nog eens landskampioen worden. Cruijff is de briljantste voetballer die ons land ooit heeft voortgebracht, heeft ook als trainer zijn sporen ruimschoots verdiend en is bovendien onze nationale bodemfilosoof – ‘toeval is logisch’, maar Mister Ajax zal hij nooit worden, zoals Theo Bos ‘Mister Vitesse’ en Coen Moulijn ‘Mister Feyenoord’ wel werden.

In de wielrennerij zijn ze talrijk en heten ze veelal Messieurs.

Jacques Anquetil verloor vrijwel geen tijdrit waar hij aan deelnam en ging door het leven als Monsieur Chrono. Roger De Vlaeminck won vier maal de befaamde kasseienkoers in Noord-Frankrijk en finishte daarnaast nog eens negen keer in de top-10 van deze loodzware wedstrijd, zijn bijnaam Monsieur Paris-Roubaix is onomstreden.

De titel ‘Monsieur’ is overigens niet per se eervol. De Deense tourwinnaar Bjarne Riis fietste rond met zo’n hoog en bovendien kunstmatig in stand gehouden gehalte aan rode bloedlichaampjes in zijn lijf, dat ze hem ook wel ‘Monsieur 64%’ noemden. Met hun voorkeur voor plastische erotiek noemden de Fransen hun in ongenade gevallen toppoliticus Dominic Strauss-Kahn algauw ‘Monsieur 30 cm.’ Al bedoelden ze dit vermoedelijk als compliment, de term deed pas opgeld nadat DSK was opgepakt als verdachte in een verkrachtingszaak.

Vrouwen krijgen minder gauw dergelijke bijnamen, al zijn er missen bij de vleet. Eerst word je Miss Scheemda, dan Miss Groningen, Miss Nederland en vreemd genoeg wordt de wereld overgeslagen en ben je ineens Miss Universe.

De liefste en mooiste miss is natuurlijk Miss Piggy.

Dames worden bij voorkeur een lady. Rita Reys ging door het leven als Europe’s First Lady Of Jazz. De echtgenote van president Lyndon B. Johnson van de Verenigde Staten werd liefkozend door de hele natie Lady Bird (lieveheersbeestje) genoemd.

Minder liefkozend kan ook. We weten allemaal wie de Iron Lady was.

Sommigen kennen zichzelf een eervolle titel toe.

Lady Gaga heet in het echt Stefani Joanne Angelina Germanotta.

Rowan ‘Mr. Bean’ Atkinson.

Of Don Leo.

Leo Beenhakker begon zijn carrière als hoofdcoach bij BV Veendam. Hij was pas 26 jaar toen hij in 1968 voor de groep stond en leiding gaf aan mannen waarvan een aantal al flink ouder was dan hijzelf. Het was het begin van een glanscarrière die voerde langs meer dan tien clubs uit zowel de hoogste als de laagste regionen van het betaald voetbal.

Beenhakker was ook nog eens in drie landen bondscoach.

Toen zijn positie bij Real Madrid ooit ter discussie stond, iets wat iedere trainer bij deze club overigens om de drie weken overkomt, werd hij hierover doorgezaagd door een Nederlandse sportverslaggever. Beenhakker maakte zich geen zorgen: ‘Ze noemen me hier nog steeds Don Leo!’

Beenhakker had een veenkoloniale legende kunnen worden.

Maar het liep anders.

De eretitel moeten we misschien dan maar geven aan Jan Korte.

(Zijn uitstapje naar Deventer zullen we ‘m vergeven.)

IJzeren wil, nooit versagend, bereid iedere bal te veroveren. Hij heeft een geel/zwart hart, speelde vrijwel zijn hele carrière bij Veendam en was er later ook nog oefenmeester en technisch manager. Tegenwoordig traint hij een amateurclub in Drenthe en bestiert Jan Korte zijn eigen voetbalschool in Wildervank.

Toen hij nog op de middelbare school zat werd hij al gepaaid door het bestuur van de club. Minderjarigen mochten in die jaren ’70 nog niet zoveel geld verdienen, dus had Jantje een Mercedes voor de deur staan. En niet de goedkoopste. Hij had nog niet eens de leeftijd om zijn rijbewijs te halen.

Veendam hield al vroeg van hem.

En hij houdt nog steeds van de club.

Mister Veendam

©2013 José Cutileiro

dinsdag 10 december 2013

Even een blokje om

De lucht is vettig. Het wordt kouder. De gordijnen dicht en de haard open. Tijd voor poëzie. Meer dan poëzie. 

Mensema toont in dit prozagedicht zijn liefde voor 'Even een straatje om’ van Rudy Carrell. Het is stiekem een van zijn lievelingsliedjes. 

Hoezo stiekem. Wij zwarte mannen houden niet van stiekem. Zuvere proat is ons motto. 'Guilty Pleasures' kennen wij niet.

Deze liefde stamt trouwens uit de tijd dat Mensema dacht dat hij later een heel normaal mens zou worden, met een gezin, een hond en stationwagen. Bill Burgerman, dat wilde hij graag worden. 

Wij hebben uit betrouwbare bron vernomen dat dit nog steeds het geval is.

Liefde roest niet.


Ik droomde dat ik je baasje was
Hoe we even een blokje om deden
Het laatste van de avond
Stoppen bij elke lantaarnpaal
ruiken wie er voor je was geweest
Ik wist dat je niet wilde dat ik keek
dus ik gluurde bij de buren
met hun doppinda’s en jenever
en ik guurde bij het weer
bij die frisse kou om onze neuzen
Een poepje en een plasje
Een baasje en zijn hond

Ik droomde dat ik je papa was
dat ik met jou achter in de tuin zat
waar jij je liet vallen in mijn armen
Ik droomde dat jij naar buiten rende
dat jij mijn been omklemde
als ik te lang van huis was weggeweest
Ik droomde dat ik je papa was
dat je op mijn schoot zat
en hardop je boekje las
dat de poes ondertussen
haar kop naast jouw hoofd legde
om mee te lezen
en de hond zijn poot
op de mijne

Ik droomde dat ik je man was
omdat ik altijd al wist dat jij het was
ook al wist ik jarenlang je naam niet
wist ik niet eens van je bestaan
Ik droomde dat je opgekruld naast me lag
te slapen in de auto
en de kinderen achterin
en de poot van de hond
op mijn schouder

Ik droomde dat ik een schrijver was

Een baasje en zijn hond
Even een blokje om
De laatste van de avond

© Bill Mensema

maandag 2 december 2013

Blokken (3)

Zwarte man Mensema graaft in zijn geest en komt uit bij een meisje op dansvloer van De Kar. In het kader van 'conceptual continuity' komt hij haar weer tegen. Of lijkt ze als twee druppels water op iemand anders.

  
Ik zou haar later nog geregeld vervoeren in mijn rolstoelbus. Dan belde ik eerst bij haar aan, in haar flatwoning, op een steenworp afstand van de plek waar mijn Nederlandse oma gewoond had.
Kom je me halen? vroeg ze altijd via de intercom.
Ik stapte de smalle lift in en drukte op het hoogste knopje. Boven aangekomen liep ik haar appartement naar binnen. Ze wachtte altijd in de zijkamer. Waarschijnlijk was het bedoeld als kinderkamer, maar ze woonde er alleen. Inmiddels zat ze al in haar rolstoel en luisterde ze naar een hippe radiozender.
Sinds haar ziekte zich in een steeds agressievere vorm in haar lijf manifesteerde, was muziek het enige dat haar nog kon boeien. Ik vroeg haar eens of ze dan helemaal geen tv keek of boeken las. Ze schudde haar hoofd.
‘Ik luister de hele dag naar muziek, zei ze, en dan mijmer ik een beetje.
Eenmaal in de bus stapte ze uit de rolstoel. Dan waggelde ze met haar lange benen naar een vaste zitplaats. Ze bleef nooit in haar rolstoel zitten.
Meestal bracht ik haar weg naar een volledig overdekt winkelcentrum in het westen van de stad, waar de meeste rolstoelklanten hun boodschappen doen. Onderweg wilde ze weten over Australië, want ze wist al direct na onze eerste gezamenlijke rit van mijn band met dat land. Met een paar simpele vragen had ze toen mijn volledige doopceel gelicht.
Soms vroeg ze naar mijn boeken, maar dat was meer uit beleefdheid. Ze was vooral geïnteresseerd in Oz, in die vreemde zandbak ter grootte van een continent in de Stille Oceaan. Ze was er nooit zelf geweest, maar als jonge meid had het bovenaan op haar verlanglijstje gestaan.
Helaas kreeg ze al veel te vroeg te maken met de verzwakkende verschijnselen van MS.

Ze was nog steeds zo mooi als de eerste keer dat ik haar gezien had, meer dan dertig jaar geleden. Eigenlijk was het vreemd dat zo’n tijdspanne een amper noemenswaardig spoor in haar gezicht had achtergelaten. Vanzelfsprekend zag ik nu wel wat kleine rimpels bij haar ogen en bij haar lippen, maar ze zag er grotendeels net zo uit als destijds in discotheek de Kar.
Ze was de langste van de drie, zoals ik de kortste (en de breedste en de dikste) was van de vier.
In die dagen droeg ze steevast een glanzende pantalon als ze aan het dansen was voor de enorme spiegels die over de hele lengte van de dansvloer – tot aan het plafond – aan de muur bevestigd waren. Ze kon heel erg opgaan in de sensuele funk van Earth, Wind Fire. Op een zondagavond in de Kar stond ik daar meestal ook als een wilde op te dansen. Soms niet. Ik positioneerde mij dan achter een brede paal aan de zijkant en keek via de spiegels toe hoe zij zich liet meeslepen door de muziek. Soms staarde ik dan alleen maar naar haar gezicht. Soms gluurde ik via de spiegels naar haar billen.
Een van haar kleinere vriendinnen had altijd de meeste aanspraak. Telkens weer een andere kerel.
Ik kan me niet herinneren het lange meisje ooit met een vent in de Kar te hebben zien zoenen.
Soms stond ik bij haar in de buurt te dansen. Dan viel me op dat ze minstens een halve kop groter dan ik was.

In de jaren daarna zag ik haar zo heel nu en dan fietsen door de stad. Toen niet meer. Zoals dat gaat met de meeste mensen in je leven die je alleen maar van gezicht kent, vergeet je ze op den duur. Ze waren er ooit, ze vielen je om de een of andere reden op, en dan verdwijnen ze ineens uit beeld. Soms ben je benieuwd waar ze gebleven zijn, maar meestal niet.
Je kan niet alles bewaren.
Je kan niet alles onthouden.

Als ik haar niet in mijn rolstoelbus zou hebben vervoerd, zou ik al die jaren later waarschijnlijk nooit meer aan haar gedacht hebben.
Jij kwam vroeger toch ook in de Kar? vroeg ik haar eens in de bus.
Nee, antwoordde ze, daar ben ik nog nooit geweest.
Verbaasd keek ik in mijn achteruitkijkspiegel enzag hoe ze intussen naar buiten staarde, naar al die mensen die nog wel gewoon over het trottoir konden wandelen, die op straat fietsten, die voor het stoplicht stonden te wachten.
‘Ik zou zweren dat jij het was, zei ik.
Wie?
Een van die drie meisjes die begin jaren tachtig altijd op de rustige avonden, zoals zondag- en dinsdagavond, in de Kar stonden te dansen.
Ik was het niet, zei ze.
Ik wist dat ik niet langer kon aandringen, dus ik zweeg.
Ik hoor het wel vaker, zei ze ineens.
Wat?
Blijkbaar lijk ik als twee druppels water op dat meisje dat je bedoelt.
Dat was dertig jaar geleden, zei ik, ze is geen meisje meer.
Dat ben ik ook niet meer.

De laatste keer dat ik haar vervoerde was een zogeheten vice-versa rit. Ze moest naar een adres en daarna direct weer terug. Het zijn ritten die we vaak verrichten voor klanten die medicijnen moeten ophalen bij de apotheek.
Deze keer ging het om een ritje naar een pompstation in het zuiden van de stad, want haar sigaretten waren op.
Achter in de bus trilde ze meer dan gewoonlijk.
Nadat ik voor haar de sigaretten had gehaald, reden we door naar een even verderop gelegen wijk aan het meer. Het was een mooie dag en ik haalde haar uit de bus, zodat ze zittend in haar rolstoel even kon roken bij het water.
We wisselden geen enkel woord met elkaar, zelfs niet over Australië. We rookten alleen maar en keken uit over het meer.

Die dag was de laatste keer dat ik haar zag. Sindsdien heb ik haar nooit meer vervoerd. Opnieuw verdween ze uit mijn leven.
Het is inmiddels drie jaar geleden, maar deze keer ben ik haar niet vergeten.

Ook herinner ik me nu dat ze me destijds in de Kar nooit ook maar één blik waardig heeft gekeurd.

© Bill Mensema