De Fraeylemaborg maakt nietig. Binnen de muur is geschiedenis
geschreven: Daar woonden eens mensen als Osebrandt Johan Rengers, Henric
Piccardt, Abraham Johan van der Hoop, Wiardus Hora Siccama en Abraham Johan Thomassen
à Thuessink van der Hoop van Slochteren. Zij maakten het landgoed in
vierhonderd jaar tot wat het nu is. Ik ben slechts een voorbijganger.
Ik zat alleen aan
een tafeltje en wachtte op de dingen die komen gingen. Dat zou zijn: een glas
en een goed maal met een vriend uit Slochteren. We hadden afgesproken om zes
uur. Het was kwart over zes. Plong, deed mijn iPhone. De afspraak smste dat het
wat later werd.
No problemo.
De serveerster, dressed
in black, schonk een glas
wijn in. Ik nam een slok en keek naar links, naar het pleintje voor de Fraeylemaborg, naar de ophaalbrug, naar het begin van de schitterende
23 hectare grote tuin. Het tuinhuisje aan de zijkant, dat zou een perfecte
trouwlocatie zijn. De oude bomen stonden alweder vol in het groen. Dat was zo
snel gegaan, daar kon je niet tegen knipogen.
Al eeuwen ligt de Fraeylemaborg aan de Hoofdweg, onderdeel van de oude
heerweg van Groningen (via Winschoten, Wedde en Boertange) naar Oldenburg. Het
goed herbergt naast de borg een boerderij/schathuis (schat betekent vee), een
duiventil, een koetshuis met verwarmde kassen, een houten schuur voor berging,
een prieel en een twintigste-eeuwse parkeerplaats.
Fraeylema is een
samenvoeging van Ver, wat staat voor adellijke vrouwe en Ailma of Elema, net
als Borg Verhildersum bij
Leens genoemd is naar een Ver Hilde. Begonnen als steenhuis, in de loop der
tijd uitgebouwd en uitgebreid. Tuin en bos waren in eerste instantie in barokke
Franse stijl aangelegd, geïnspireerd op Versailles, maar in 1828 werd het
volgens een ontwerp van G.A. Blum en L.P. Roodbaard een romantisch park in
Engelse landschapsstijl, met slingerende paden, onregelmatig gevormde vijvers
en een heuvel. Je kunt Fransen niet gekker krijgen. Die vinden dat zoiets eruitziet
alsof een dronken tuinman in de weer is geweest. De Dikke Boom, een stokoude
linde, heb ik nooit gezien. Hij waaide in 1963 om, twee jaar voor ik geboren
werd.
Ik keek naar rechts,
langs het terras (‘nieuwe stoelen en tafels, wat vind je ervan?’, vroeg de
waard) en zag in de verte een stel aan komen lopen. Een man en een vrouw. De
man droeg een hoed en een lange jas. Ik dacht: het zal toch niet?
Het zou wel, want
het was Douwe van der Bijl, vriend en zwarte man.
Met zijn gade had ie
het plan opgevat Slochteren op Hemelvaartsdag met een bezoek te vereren, voor
een wandeling in dat wat wij het Grote Bos noemen. Het Kleine Bos, daar woon ik
tegenover. Toen hij mij zag zitten dacht Douwe hetzelfde als ik: het zal toch
niet?
De kans dat men mij
aantreft op het terras van De Boerderij is tussen mei en oktober echter vrij groot. Het
weerzien was hartelijk, oprecht. We spraken even kort over de dingen van de dag
en het ‘lekkere’ weer. Onderwijl was de vriend uit Slochteren gearriveerd. Er
werden opnieuw handen geschud en Douwe en partner liepen in de richting van het
bos.
Voor de buitenstaander een gewone ontmoeting, maar het was wel degelijk een historisch moment. Waar eens, in de rode kamer op de borg, Johan de Witt sliep, daar waren nu De zwarte mannen.
Voor de buitenstaander een gewone ontmoeting, maar het was wel degelijk een historisch moment. Waar eens, in de rode kamer op de borg, Johan de Witt sliep, daar waren nu De zwarte mannen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten