Zwarte man Bill laat zijn gedachten gaan over mooi, knap, aardig en leuk. Het programma Klasgenoten, maar dan anders. Het is een lang verhaal. Vraag niet hoe het kan, maar profiteer ervan. Wij nemen u als lezer graag serieus.
- Wilt u een geluksvogeltje? vraagt de caissière van de C1000 terwijl ik
de boodschappen op de lopende band in mijn tassen stop.
Ze kan de woorden
amper uit haar strot krijgen, wat ik wel begrijp, want ze heeft al maandenlang een
niet te verbloemen hekel aan mij. Waardoor ik op mijn beurt ook een hekel aan
haar heb. Ik merk het telkens weer als ik de kassa’s van de C1000 nader met een
vol winkelmandje. Als de caissière mij ziet, dan zie ik direct zo’n blik in
haar ogen van “O nee hè, niet hij.” En bij mij is het precies hetzelfde, want
ik denk dan “O nee hè, niet zij.” Indien mogelijk ga ik dan voor een andere
kassa staan, hoelang de rij daarvoor ook moge zijn.
De oorzaak van de afkeer
van de caissière voor mijn persoon kan niet liggen in de begerige blikken die
ik op haar werp, want die werp ik niet. Het is niet omdat haar verschijning
pijn aan de ogen doet, zeker niet, maar ik verlustig mij deze dagen liever aan leuke,
rijpere types.
Toch is de caissière
ontegenzeggelijk mooi. Een fijn gesneden gezichtje, lange blonde haren, grote
blauwe ogen. Wat dat betreft is ze de Chantal Janzen van Haren, het dorp waar
ik tegenwoordig woon. Maar dat zegt natuurlijk niets, want ik schat dat meer
dan de helft van de meiden van rond de 17 jaar er onderhand zo uitziet.
Allemaal Chantalletjes, dankzij beugeltjes en correcties.
*
Toen ikzelf zo oud
was – onderhand tweederde van mijn leven geleden – was een Chantal een
zeldzaamheid. In Delfzijl – het havenstadje aan de Eems waar ik geboren en
getogen ben – liepen er destijds maar twee van dat soort gevalletjes rond. De
ene was Miss Delfzijl 1975, de andere voelde zich daar te goed voor.
Miss Delfzijl trouwde
met haar jeugdliefde Pukkie. Iedereen was van mening dat ze beter kon krijgen.
Pukkie zelf ook. Maar Miss Delfzijl vond hem nu eenmaal de leukste van allemaal.
Voor haar was dat het enige dat telde.
Pukkie was een
vriend van mij, een wilde jongen met halflang haar, een mopsneus en nimmer dovende
pretoogjes. Hij droeg een afgedankte goudbruine jas van nepbont en hij was
altijd te porren voor een geintje. Zo beklom hij op een warme lentedag in 1977
het statige herenhuis tegenover onze middelbare school. Nadat hij het dak van
het drie verdiepingen tellende gebouw bereikt had, maakte hij een buiging
waarvoor wij beneden enthousiast applaudisseerden. Maar toen de schoolbel ging
durfde hij niet meer naar beneden. Waarop de rector hem daar de rest van de dag
liet zitten en pas om vijf uur ‘s middags de conciërge naar buiten stuurde om
Pukkie met een lange ladder weer naar beneden te halen.
Op een andere dag
in datzelfde jaar zat ik bij hem achter op zijn Puch, toen hij me wilde laten
zien hoe behendig hij was met zijn brommer. Het leek heel veel, maar eigenlijk
was het niets. Hij zwierde een beetje zus en hij zwierde een beetje zo. Het
ging steeds net goed. Totdat we langs de vijver in het Juliana Park in Delfzijl
reden. Weer gaf Pukkie zo’n roekeloze ruk aan het hoge stuur en voordat we het wisten
belandden we met ons tweetjes midden in de plomp.
Terwijl we nadien
in zijn ouderlijk huis opdroogden gaf hij me een viltstift om daarmee een
cartoon op de muur van zijn kamer te tekenen. In die kamer stikte het van de
citroenplanten, waarmee hij de geur van de joint die hij ’s avonds rookte trachtte
te verdoezelen. Wat niet echt hielp, want zijn moeder belde mijn moeder de
volgende dag op om zich te beklagen over het feit dat ik haar zoon aan de drugs
zou hebben gebracht. Waarop mijn vader mij middels een paar fikse tikken weer
op het rechte pad bracht.
Eenmaal getrouwd timmerde
Pukkie een bed voor zichzelf en zijn liefste in elkaar. Hij liet het mij zien
in hun huurhuis aan de IJslandse Straat. Om het matras had hij een box van
multiplexplanken gebouwd die zo breed was, dat die de hele slaapkamer in beslag
nam. De kamerdeur kon niet eens meer dicht.
Terwijl de rest van
ons na het eindexamen van de middelbare school naar Groningen vertrok om daar verder
te studeren, bleef hij als enige achter in Delfzijl. Daar beschilderde hij de
ramen van een sportwinkel in het centrum. Hij was er niet echt goed in. Zijn
schilderingen van een honkballer, een voetballer en een tennisser zagen er
ronduit knullig uit. Maar zo verdiende hij zijn geld. En dat bracht hij dan
weer naar huis, waar Miss Delfzijl in het brede bed op hem lag te wachten, met
een verleidelijke, uitnodigende glimlach op haar poppengezichtje.
*
- Wat is een geluksvogeltje?
- Dat is dit vrolijk oranje poppetje, zucht de caissière, dit krijgt
iedereen die voor
meer dan € 25 aan boodschappen besteedt bij de C1000.
- Heb ik meer dan € 25 aan boodschappen? vraag ik verbaasd.
- U moet € 26,70 betalen, meneer, spuugt de caissière er bijna uit.
*
De tweede Chantal
in Delfzijl – degene die zich te goed voelde voor de Miss verkiezingen – had het
ook voor het kiezen. Alle jongens in de omgeving liepen achter haar aan. Ik
ook. Maar de enigen die iets met haar mochten waren de echt coole guys. Daar behoorde ik niet toe. Lars wel.
Lars was een boerenzoon
uit de buurt van Loppersum. Hij was maar twee turven hoog. Ook bij Chantal
Numero Twee kwam hij hooguit tot bij de oksel. Maar zijn gebrekkige lengte zei
niets, want wij scheten allemaal zeven kleuren stront voor dat kleine mannetje.
Je moest er niet aan denken ruzie met hem te krijgen. Hij kon je namelijk in
een fractie van een seconde vloeren om je vervolgens helemaal lens te slaan.
Daar paste de rest
van ons voor, net zoals het mooiste meisje van de klas voor ons paste.
Teleurgesteld legden we ons erbij neer nooit het mooiste meisje te mogen
bezitten. In plaats daarvan zouden we nu de meisjes van de tweede garnituur, de
zogeheten leuke meisjes, het hof moeten maken. Het was een bittere pil om te
slikken.
Wellicht had het
agressieve haantjesgedrag van Lars met zijn lengte te maken. Destijds wist ik
dat niet en dacht ik ook helemaal niet over dat soort dingen na. Voor mij als zeventienjarige
waren heel veel zaken nu eenmaal zo omdat ze zo waren. Ik ging naar het
Atheneum, kampte met mijn laatste puistjes, luisterde naar Pink Floyd en
smachtte naar de meisjes. Waarom het allemaal zo was, was een vraag die in die dagen
nauwelijks in mij opkwam. Ik wist alleen maar dat het zo was.
Nu ben ik 52 jaar
oud, iets bedaarder en begrijp ik wat meer van oorzaak en gevolg. Neem
bijvoorbeeld Wesley Sneijder, de kordate terriër van het Nederlands elftal dat
over iets meer dan een week de Nederlandse eer zal gaan verdedigen op het
EK2012 in Oekraïne. Ik zie hem dagelijks in mijn buurtsuper. Niet in het echt
natuurlijk maar als levensgroot plakkaat. Zogenaamd dan, want als plakkaat
torent hij ver boven mijn één meter tachtig uit. Wat nergens op slaat, want in
het echt is Wesley slechts één meter zestig groot. Daar laten de commerciële
jongens van de C1000 zich echter niet door van de kaart brengen. Een beetje
superheld is gewoon twee meter lang. Dus ook Wesley. Punt. Maar in werkelijkheid
is hij gewoon een klein mannetje.
Ik durf hier en nu te
stellen dat als Wesley van gemiddelde lengte was geweest – zeg één meter tachtig
– we nooit iets van die jongen gehoord zouden hebben. Juist dat tekort aan
lengte moest hij op de een of andere manier zien te compenseren. Enerzijds door
de voortreffelijke middenvelder te worden die hij nu is. Anderzijds door Miss
Volendam 2005 van een populaire volkszanger af te pikken.
Als ze niet van
verschillende generaties waren geweest, dan had Wesley de tweelingbroer kunnen
zijn van Lars.
Lars reed op een
Kreidler brommer. In tegenstelling tot de Puch van Pukkie was een Kreidler een
echte buikschuiver. Zo’n Puch met een verlengd stuur reed je omdat het gezellig
was, omdat je met je lange haar in de wind achterover wilde hangen, maar op een
Kreidler ging het om de snelheid, op een Kreidler lag je met je buik plat op de
benzinetank.
Lars ging vaak erg
snel. Om het iedereen voor de zoveelste keer te bewijzen dat hij de snelste
was, reed hij op een dag voor school zo ontzettend hard op zijn opgevoerde
brommer, dat hij verderop uit de bocht vloog. Van waar wij stonden zagen we hoe
zijn Kreidler recht vooruit racete tot in de tuin van de geschiedenisleraar
terwijl Lars zelf alle kanten uit stuiterde over het grimmige asfalt. De meiden
in ons clubje dat zich voor de schoolpoort verzameld had sloegen de handen voor
de mond, terwijl wij jongens het vol ongeloof aanzagen.
Snel renden we naar
de ongelukkige Lars toe, die wanhopig probeerde weer op te staan. Maar telkens
als hij daarbij zijn rechterbeen strekte, trok er een van pijn vertrokken grimas
over zijn gezicht. Het was niet te doen. Uiteindelijk bleef hij maar op de weg
zitten.
Met een gebroken
been werd Lars in het ziekenhuis in Delfzijl opgenomen, waar hij een hele week
lang moest blijven liggen. Wij zegden allemaal toe hem daar op te zoeken, maar
niemand van ons zou het echt doen. De enige die elke dag bij Lars op bezoek ging
was Chantal Numero Twee. Ze nam chocolade mee en plakjes worst uit de
vleesafdeling van de HEMA in het centrum van Delfzijl, waar zij elke zaterdag
werkte. Iemand zei dat Chantal Numero Twee zelfs bloemen voor Lars had meegebracht.
*
- Maar wat moet ik met een geluksvogeltje?
- Het is een aardigheidje voor tijdens het EK2012 in de Oekraïne,
antwoordt de caissière met bijkans samengeperste lippen.
- Is het niet gewoon Oekraïne in plaats van De Oekraïne?
Ik flap het eruit
voor ik er erg in heb, maar de caissière kijkt me nu ongemeen pissig aan. Gelijktijdig
voel ik mijn eigen wrevel omhoog komen. Als die trut het mij moeilijk wil
maken, dan kan ze van mij hetzelfde verwachten.
- Zie het geluksvogeltje als een symbolische ondersteuning van onze
jongens
tijdens het EK2012, zegt ze.
Het klinkt alsof ze
geïnstrueerd is door het management van de C1000 het zo te zeggen. Feitelijk,
aansporend. Toch proef ik er een lichte laag van gal in.
- Hebben die jongens…
Ik wijs daarbij
naar de levensechte plakkaten van Nederlandse topvoetballers als Wesley
Sneijder en Klaas Jan Huntelaar.
- … het echt nodig dat ik ze daarbij ondersteun? Symbolisch of niet?
- Weet ik veel, zucht de caissière, anders geeft u het geluksvogeltje
toch aan uw kleinkinderen?
Nou klinkt ze dus
pas echt vals.
*
Ondanks zijn
intellectuele capaciteiten zou Pukkie nooit gaan studeren. Hij zou Delfzijl ook
nooit verlaten.
Begin jaren tachtig
begon hij een kiosk voor oorringetjes op de hoek van de Landstraat en de
Singel. Ik ging er eens op bezoek. Het was er erg klein. Piepklein. Qua
oppervlakte was het niet meer dan een vierkante meter. Ik bleef buiten op
straat staan, terwijl Pukkie binnen zijn minuscule winkeltje een kopje koffie
voor me inschonk. Ook dat dronk ik buiten op.
Vanuit zijn kiosk
hielp hij zijn klanten – louter middelbare schoolmeisjes – door al zijn ringetjes
op een zwart bord te tonen. Hij had een stuk of zes van die borden, met op elk bord
20 paar ringetjes geprikt. Als hij bij een van die meisjes een gaatje moest
prikken, dan deed hij dat ook vanuit zijn kiosk. Het was een raar gezicht. Dan
boog zo’n meisje eerst haar hoofd naar voren en vanuit de kiosk verscheen zijn
hand met een in alcohol gedoopt watje, waarmee hij het oor van het meisje
insmeerde en vervolgens zag je dezelfde hand naar buiten steken met het gaatjespistool.
In de herfst en de daaropvolgende
winter ging het evenwel zo slecht dat hij erover dacht zijn zaak te sluiten.
Gelukkig maar dat Miss Delfzijl onderhand als telefoniste werkte in het
ziekenhuis. Zo was er in elk geval nog één bron van inkomsten waar het jonge
stel van kon bestaan.
Toch bleef Pukkie
altijd de opgewekte snuiter, zoals ik hem kende.
Nog maar net uit
het ziekenhuis liet Lars zijn Chantal Numero Twee vallen als een baksteen. Niemand
wist waarom. Op zaterdagavond in de dancing versierde hij de ene na de andere
meid en dat deed hij dan zo, dat Chantal Numero Twee het wel moest zien. Het
brak haar hart en een tijdlang was ze de weg goed kwijt. Aanvankelijk deed ze
hetzelfde als Lars, maar voor haar werkte het niet. Ze slow danste met
iedereen, maar halverwege het nummer verbrak ze steevast de omhelzing en liep
dan naar de kant. We dachten dat het ermee te maken had dat ze eraan gewend was
geraakt tijdens zo’n dans het hoofd van de jongen tussen haar borsten te
voelen.
Mocht ze al eens
tongzoenen met iemand anders, dan kwam Lars prompt tussenbeide, gaf de
betrokken jongen een pets in het gezicht en kuste Chantal Numero Twee voor een
moment vol op de mond. Zij was dan weer wekenlang daas, zelfs als Lars in de
daaropvolgende dagen met de ene na de andere boerentrien achterop zijn Kreidler
voorbijreed.
Het was niet om aan
te zien.
In het
eindexamenjaar van het Atheneum kreeg Chantal Numero Twee vaste verkering met Dolf.
Die was twee jaar ouder dan ons en ook al twee keer blijven zitten. Dolf was
een nog groter haantje dan Lars ooit geweest was. En Dolf duldde van niemand
tegenspraak. Alles wat Dolf zei was namelijk waar. Aldus Dolf. We lieten hem
maar in die waan, maar onder elkaar fluisterden we dat dergelijke grootspraak
er vast de reden van was dat hij tot nu toe al tweemaal een jaar gedoubleerd had.
Daar was iedereen het over eens, behalve een domme gans die bij hoog en laag
volhield dat Dolf bewust was blijven zitten, om zo in de gelegenheid te komen naast
Chantal Numero Twee in het klaslokaal te kunnen zitten.
Hoe dan ook liet
Dolf zich door niemand de kaas van het brood eten, ook niet door Lars, die
vanaf dat moment ver bij Chantal Numero Twee uit de buurt bleef.
*
- Wilt u dat geluksvogeltje nog of niet?
Ik kan de irritatie
in de stem van de caissière nu bijna proeven. Het interesseert me niet of ze me
lelijk vind, of oud, of vadsig. Het zal wel. Waar ik nu stiekem van geniet is
haar verslagenheid, want juist tegen mij moet dit prinsesje nu klantvriendelijk
en behulpzaam zijn. Er is hier niemand die voor deze schoonheidskoningin buigt,
maar zij moet dat nu wel voor mij doen. Ha!
*
Toen ik eind jaren
zeventig naar de grote stad was verhuisd schakelde ik er al snel een tandje
bij. Weliswaar had ik nog steeds geen cent te makken, maar ik feestte erop los
dat het een aard had. In mijn studententijd kwam ik volop tot bloei. En als ik
’s ochtends vroeg stomdronken weer naar de studentenflat in Selwerd waggelde,
zag ik Chantal Numero Twee geregeld voorbij fietsen met een klein kindje
achterop. Eerst eentje, daarna twee en uiteindelijk zelfs drie.
In het begin
groetten we elkaar nog, maar op den duur deden we dat niet meer. Als vreemden
passeerden we elkaar, ook al wisten we dondersgoed wie we ooit waren geweest.
Zelfs Pukkie zou ik
in de loop der tijd uit het oog verliezen. Als ik bij mijn ouders in Delfzijl
langsging, dan kwam het er steeds minder van ook mijn oude schoolvriend aan de
IJslandse Straat te bezoeken. En in het centrum van het havenstadje zag ik hem evenmin.
Zijn kiosk was op een dag gewoon verdwenen.
Van mijn moeder hoorde
ik in 1999 dat Pukkie plotseling bezweken was aan een hersentumor. Ik kon het
niet geloven, zelfs niet toen mijn moeder mij de overlijdensadvertentie liet
zien.
In 2005 vond de
laatste reünie van de middelbare school plaats. Ik ging erheen en zag in al die
drukte ineens Miss Delfzijl 1975. Ze keek me enigszins verlegen maar vriendelijk
aan. Ik had op haar af moeten stappen en haar mijn condoleances moeten
aanbieden. Maar ik deed het niet. Ik knikte kort en liep door.
In 2010 werden we
allemaal 50. Op een van die feestjes kwam ik Chantal Numero Twee weer tegen. Ze
was nog steeds bloedmooi, zelfs nu ze een jonge oma was. Alle drie kinderen
waren goed terecht gekomen en het tweede kleinkind was inmiddels op komst. Ik
stelde me zo voor dat ze alle reden had om blij en tevreden te zijn, maar dat
was ze niet.
Haar echtgenoot Dolf
had het plan opgevat om een praktijk te beginnen in het oosten van Frankrijk en
er was niets of niemand om hem van dat onzalige voornemen af te brengen. En dat
terwijl haar kinderen hun moeder juist in deze fase van het leven extra nodig
hadden.
Ik mompelde
geruststellende woorden over leven als God in Frankrijk, over het aangename
weer daar, over het lekkere Franse stokbrood en hoe men tegenwoordig dankzij
budgetvliegreizen, TGV verbindingen en perfecte snelwegen binnen een dag weer
terug kan zijn in Nederland, maar het hielp niet. In haar gezicht bleef ik
vooral de paniek lezen alsof de bodem onder haar bestaan nu definitief aan het
afbrokkelen was.
*
- Wilt u deze geluksvogel nu of niet?
- Ik denk er nog even over na, antwoord ik.
Er staat ook geen
andere klant achter mij in de rij vanavond in de C1000, dus de caissière kan
mij onmogelijk wegsturen. Dat zal haar leren. Ha!
*
De belangrijkste
les die ikzelf eind jaren zeventig leerde was dat de leukste meisjes bijna nooit
dezelfde zijn als de mooiste meisjes.
De leukste meisjes
staan minder vaak voor de spiegel, maar lezen boeken of beschilderen paaseitjes
met hun zusjes.
De leukste meisjes zijn
een beetje mollig omdat ze zo graag noga snoepen.
De leukste meisjes
helpen hun pa met het schoonmaken van de melkbussen, als die klaar is met het
melken van de koeien.
De leukste meisjes
hebben een blos op hun wangen van het alsmaar fietsen in tegenwind.
De leukste meisjes
hebben gevoel voor humor.
En ook al zijn ze
dan misschien niet moeders mooiste, als je het geluk hebt in hun gezelschap te
verkeren en wat langer naar ze mag kijken, dan verschijnt hun schoonheid als
vanzelf. Dan blijken ze stukken mooier te zijn dan de mooiste meisjes van de
klas, sexier ook.
Tegenwoordig kun je
amper meer spreken van het mooiste meisje van de klas, want die ene stralende
enkeling bestaat niet meer. Met behulp van vroegtijdige correcties, de in kekke
boekjes verkrijgbare praktische tips van supermodel Daphne Deckers en
tv-programma’s als “Holland’s Next Top Model” en “Catwalk” hoeft geen enkel
meisje nog langer meer een lelijk eendje te blijven. Een korte rondgang langs
de middelbare scholen leert dat zowat 80% van de aanwezige vrouwelijke
scholieren het predicaat van Mooiste Meisje Van De Klas verdient. Waarmee deze
kwalificatie dus aan een gigantische uitholling ten prooi gevallen is. Want wat
ben je eigenlijk als iedereen nu het mooiste meisje van de klas is? Ja, je bent
niet die lelijkerd achter in het schoollokaal, maar wat ben je dan wel?
*
Ik kijk de caissière
nu recht in de ogen. Al haar minachting voor mij schuif ik terzijde. Ook mijn eigen
weerzin jegens haar. Het enige wat ik zie zijn twee blauwe ogen, met daarachter
een jong meisje dat het nu ook nog niet allemaal weet. Mooi is ze wel – dat kan
ik ook objectief vaststellen – maar of zijzelf ooit een geluksvogel zal zijn,
of juist een pechvogel, dat weet ik niet.
Eigenlijk hoop ik
het eerste.
© Bill Mensema
Geen opmerkingen:
Een reactie posten