Dag 1
Een even gekmakende
als ontroerende eigenschap van de Groninger is dat hij niet graag te laat komt.
Ook kan hij niet best zonder slaap en aangezien het inchecken op woensdag om
05.10 uur stond gepland, togen collega M. van het Dagblad van het Noorden en ik
op dinsdagavond naar Schiphol, alwaar een via internet geboekt hotelletje op
ons wachtte en we, na een biertje, of misschien een wodkaatje, het vermoeide lijf
nog even ten ruste konden leggen. De andere optie was de Schiphol-taxi, maar
die vertrok al om één uur uit de Martinistad, want die moest nog over Kampen,
Emmeloord, Bakkum, Vriezenveen en meer van dat soort negorijen.
Op de luchthaven
bleek dat het hotelletje zich achter de douane bevond en daarvoor hadden wij
paspoorten nodig en die konden we pas de volgende dag ophalen bij de balie van
SRC-Cultuurvakanties. De Russische ambassade moest daar immers een visum in
plakken. Dus hadden wij een probleem.
‘Een uitdaging’,
vond de douanier.
‘Stik me je
uitdaging’, dacht ik, ‘dit is kloten.’
‘Zelfs al laten wij
je door, dan heb je morgen nog een probleem want dan moet je weer terug’, legde
de grenswacht uit.
‘We hebben een
probleem dus’, zei ik.
Dat vond collega M.
ook, vooral omdat het al elf uur was en het niet veel zin had een ander hotel
te zoeken. Je was zo een uur verder en we zouden er vroeg uit moeten, rekening
houdend met vervoer van hotel naar airport via shuttlebus. Er restte ons nog
maar een ding: een bar zoeken en bier drinken.
Dat werden er twee,
vier, zes, acht (halve liters uiteraard, ook M. groeide op in Stadskanaal) en
nog één voor de road, zodat wij om half vier, toen de dag nog moest beginnen,
aan het eind van onze krachten waren. Met holle ogen en een bieradem gaven wij
onze medereizigers een hand. We waren met zijn zevenen. Collega-journalisten,
naast M. nog vier en Josee van het Groninger Museum, op wiens uitnodiging we
gretig ‘ja’ hadden gezegd voor de persreis die ons naar St. Petersburg, Moskou
en de Armeense hoofdstad Yerevan zou voeren, als voorbereiding op de expositie Het
onbekende Rusland – Oriëntalistische schilderkunst 1850 – 1920. Na het ophalen van de paspoorten viel
collega M. als een blok in slaap op een ijzeren bankje in Vertrekhal 1.
De nacht had zich in
een David Lynch-achtige setting voltrokken, in een zo goed als verlaten
luchthaven. Ik had bij Schiphol het beeld van een bruisende metropool, ‘de
leukste stad van Nederland’ volgens M., maar we zagen dichte rolluiken. De
hallen waren leeg, met hier en daar een eenzame ziel (of een mens op doorreis),
die zich in een hoekje terugtrok. We kwamen een heel eind met de wereld naar de
noden en wensen van de mens in te richten, dat wil zeggen, als een pretpark,
maar het lukte op momenten als dit nog niet helemaal. Gewend als ik was aan de
leegte van de Veenkoloniën vond ik het niettemin ontroerend om te zien hoe een
ouder echtpaar achter een biertje zat. Toch mooi als je het samen zo ver had
geschopt dat je op een goede dag om half drie ’s nachts met zijn tweetjes in
een bar op een verlaten Schiphol zat.
We, collega M. en
ik, kwamen tot de conclusie dat Eelde een volwaardige luchthaven moest worden,
met zes keer per dag een vlucht op Schiphol, zodat je als Groninger niet op een
godsonmogelijk tijdstip je nest uit hoefde als je een keer de wijde wereld in
wou.
We praatten verder
over het leven in het algemeen en dat in het noorden in het bijzonder, over de
toekomst van de krant en, wijzend op het wezen van zijn iPhone kwamen we
nogmaals tot de conclusie dat er vanaf Eelde zes keer per dag naar Amsterdam
moest worden gevlogen. Probeer dat nou eens voor elkaar te krijgen, zeiden we
in gedachten tegen onze bestuurders. Denk niet lokaal, denk niet provinciaal,
denk internationaal en na een filosofisch debat over zijn iPhone kwam collega
M. zo rond drie uur tot de conclusie dat: ‘het wezen van de mens niet bestaat’.
Dat leek me een
belangrijke mededeling en het leek ook belangrijk om te gaan inchecken, want
ineens, uit het niets, was Schiphol weer volgestroomd met mensen. In het
vliegtuig, een cityhopper van de Lufthansa, ratelde de gezagvoerder, zonder dat
iemand naar hem luisterde door over ‘das die Wettervorherzage gut ist,
herzlich wilkommen übrigens danke dass sie mit uns fliegen, wir, die Bemannung
sind auf jedenfals froh und ich bin captain Heinrich Do ist de Bahnhof und
links sehen sie Frankfurt und rechts Dusseldorf und wir vliegen zwischen die
600, don’t mention the war und 800 kilometer pro Stunde, das weiss ich auch
nicht mehr ein schonen Tag noch scheisse, oh nee, doch nicht. Grüss Gott’.
Het verlangen naar
een vet Duits ontbijtje met Bratwurst und Sauerkraut werd niet ingewilligd. Een
zakje met twee minieme sandwiches en een bekertje koffie was al. Bij het taxiën
wel het mooiste woord van vandaag gezien: Bremsklötze.
‘Manni, wo hast
du die Bremsklötze gelassen?’
‘Ulli, du Arsch,
die bissen dir doch fast in der Nase. Links hinter die Klapkiste.’
In het vliegtuig van
München naar Sint Petersburg zat, afgaand op zijn stem, Franz Beckenbauer aan
het roer en konden we wat slaap inhalen en in de meer dan ruime hotelkamer kwam
ik weer tot mijzelf. In de bus van vliegveld naar hotel praatte gids Inessa ons
in een uur bij over de geschiedenis van Sint Petersburg sinds 17nogwat, dat
beurtelings Leningrad en Petrograd had geheten, 65 riviertjes herbergde en we
reden langs veel grote gebouwen en ik zag een Chevrolet Tahoe met een kogelgat
in de voorruit en tijdens de gezamenlijke maaltijd, waarbij we Russische
champagne dronken, verklapte Josee dat ze inzette op een spectaculair figuur om
de expositie te openen.
Wij gokten op Borat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten