Het regende toen we om kwart over zeven door
Moskou reden, op weg naar het vliegveld. Het toestel van Armevian Airways
vertrok pas om tien voor elf, maar de chauffeur van het busje had twee banen en
het kwam hem beter uit vroeg te vertrekken. Ergens langs de zestienbaans
snelweg zag ik een auto op een rare manier in de berm staan. Ik dacht
onmiddellijk aan een liquidatie. Dat verwachtte je immers in Moskou. Je ziet
iemand struikelen over een losliggende tegel en je denkt: ‘wow, maffia’.
Terwijl dat natuurlijk helemaal niet zo hoefde te zijn. Misschien lag die tegel
écht los. Al had een van de duurste steden van de wereld natuurlijk wel een
reputatie. Ik stelde me ook voor dat de Moskovieten er aan gewend zijn. Je ziet
iemand op de stoep liggen met kogelgaten in de borst en je vrouw vraagt: ‘Wie
is het?’
‘Eh, ken ik niet.’
‘Nee, oké, ik dacht even dat het Kees was.’
De vlucht van Moskou naar Yerevan, de
hoofdstad van Armenië, waar ook werken voor de tentoonstelling vandaan komen,
terwijl het land zelf natuurlijk een hoofdstuk was in de Oriëntaalse
geschiedenis van ‘bevrijd’ worden door de Russen, bleek een van de spannendste
onderdelen van deze persreis en wel omdat niet iedereen evenveel vertrouwen had
in zowel de onbekende maatschappij, als de machine waar mee gevlogen werd. Die
was van het bekende merk Toepolev. Er bleek evenwel niks aan ’t handje.
Ontspannen vlucht zelfs.
Ik vroeg me af wáárom de Russen begin
negentiende eeuw eigenlijk zo’n expansiedrift richting de Kaukasus en
Centraal-Azië aan de dag legden. Ze hadden toentertijd in Europa wat deukjes in
het imago opgelopen en aan het begin van de negentiende eeuw was het
waarschijnlijk: als we een paar van die makkelijke landjes pakken (net Risk),
dan kunnen we het geschonden blazoen weer wat oppoetsen.
Op het vliegveld bleek dat Inessa, onze
gastconservator, haar stem kwijt was. Een beetje onhandig, aangezien ze ook
fungeerde als tolk. Dus wij steeds vragen: ‘En Inessa, kun je iets vertellen
over het ontstaan van Rusland?’ Of: ‘Ik ben nog even nieuwsgierig naar de
kunsthistorische context waarin dit werk van Kotchar past.’ Maar dankzij haar
kwamen we zonder slaag door de douane.
Het vliegveld van Armenië zag er modern uit,
schoon, netjes en een batterij donkerharige schonen was bijzonder hulpvaardig
bij het invullen van de visumaanvraag en de paspoortcontrole. Zo heel veel
buitenlanders komen niet naar Yerevan en je zag mensen onderweg naar het hotel
(Metropol) best vaak naar ons busje kijken. Ik durfde niet zo goed terugkijken.
Voor je het wist lag je ergens met je ballen in je mond en doorgesneden keel in
een greppel. Je las zulke gekke dingen.
Het was warm in Armenië, maar liefst dertig
graden celsius. Helaas de korte broek vergeten. Wel een zware leren jas in de
tas, maar daar hadden we natuurlijk niks aan. Misschien ’s avonds, want dan
koelde het af tot zo’n veertien graden. De specialiteit van het land was cognac
en whatdoyouknowwelke fabriek stond tegenover het hotel? Precies: de
cognacfabriek.
Hoe lekker die was, proefden we drie kwartier
later tijdens de ontvangst in de National Gallery of Armenia. Nederlandse bezoek hadden ze nog nooit gehad, dus we waren een
wereldprimeur al zeiden we het zelf en we werden ontvangen met thee, fruit
(vijgen, granaatappels, druiven, appels, perziken) en een glaasje cognac. De
dames die ons ontvingen, Hasmik Harutyunyan, de scientific deputy director art
historian en van die andere mevrouw ben ik het visitekaartje kwijt, toonden
zich op hun allerhartelijkst. Ze nodigden ons uit om zondagavond bij de
directeur te gaan eten, die is ook kunstenaar en dan zouden zij koken.
De National Gallery leverde zeven werken voor de expositie, die kregen we allemaal te
zien, plus uiteraard een rondleiding met alles erop en eraan, zodat het weer
acht uur was (echt keihard werken, zo’n persreis) voordat we een restaurantje
opzochten. Het bleek een groot museum (negen verdiepingen), gelegen in het
centrum van Yerevan, aan het plein waar de locals zich des ’s avonds verpozen
en we zagen werken van leden van de School van Barbizon, Rodin, Rousseau,
terwijl het aanbod in een andere zaal veel weg had van de opstelling van het
Italiaanse elftal: Doel Guardi, achter: Cavedone, Canale en Batoni, midden:
Ricci, Donatella, Chisolfi en voor Grencino en Tintoretto. Ook een Rubens, een
Van Dyck, terwijl het aardig was om in het verre Armenië een naam als Hermanus
Koekkoek tegen te komen.
Mijn bijzondere aandacht ging uit naar beelden
uit het Armeense heldenepos David van Sassoen. Daar was ik een boek over aan
het lezen. De Nederlandse vertaling kwam uit, net nadat we uitgenodigd waren
voor de persreis. Er hing een mooi grafisch werkje uit 1922 van Hakob Kojoyan.
Dat wilde Inessa graag in de expositie, dat wilde het National Gallery graag
uitlenen, maar het Groninger Museum wilde het niet hebben. Foei.
De liften in het museum maakten een geluid
alsof ze door een betonmolen werden aangedreven, maar het lukte ons weer veilig
buiten te komen en toen gingen we wat drinken en onderging ik de compleet
nieuwe ervaring dat zeven volwassen mensen een stief kwartier aan het soebatten
waren over de rekening van omgerekend twaalf euro (de munt hier is dram,
althans zo spreek je het uit en die doet ongeveer 500 tegen 1 euro) en toen
gingen we eten in een restaurant met een openluchtzaal op de achtste
verdieping. Armeense hapjes, erg lekker met soep na, al merkten we dat veertien
graden best koud was, vooral als de wind (kracht 6) vrij spel heeft in de zaal
en waren we verkleumd toen we weer in het hotel kwamen. Gelukkig was daar de
cognacfabriek
Geen opmerkingen:
Een reactie posten