Halverwege de jaren zestig nam mijn oom mij als kind weleens mee naar de
veemarkt in stad. Waar nou cultuurcentrum De Oosterpoort staat. Je had er al
dat vee, al die koeien die in- en uitgeladen werden. Varkens en schapen.
Paarden ook. En altijd die veeboeren in lange, donkerblauwe jassen die
handjeklap deden om gezamenlijk tot een goede prijs te komen. Heel vaak hadden
ze een wandelstok bij zich, maar tijdens de handjeklap werd die dan achter in
de kraag opgehangen. Soms was het niet een wandelstok maar een lange menstok om
de beesten mee uit de vrachtwagen te jagen. Zo’n menstok had een boog aan het
einde.
Sommige boeren en veehandelaren hadden platte petten op. Niet iedereen.
Maar allemaal hadden ze wel een dikke bolknaksigaar tussen de lippen.
Ik was vijf jaar oud en keek er verwonderd naar. Wat een vreemde, oude
kerels.
15 jaar later was ik student in stad. De veemarkt was ondertussen
verplaatst naar de meer praktische Veemarkthallen aan het einde van de Sontweg.
Het was er overdekt en de veetransportwagens konden er makkelijker in- en uitrijden.
Het was ook jammer, want de veemarkt was ineens niet meer deel van het stadse
leven. Het vond nog steeds plaats, maar je zag het niet meer. Als student moest
ik nog weleens tentamens doen in de Veemarkthallen, maar ook dan waren er geen
stille getuigen te vinden van de wekelijkse markt die in dat grote gebouw
gehouden werd.
Je zag de boeren en de veehandelaren nog wel in de stad. Als de veemarkt
afgelopen was, kropen ze geregeld met z’n allen bijeen in café De Beurs.
Allemaal met hun lange jassen aan, met de platte petten op, met hun stokken en
vanzelfsprekend met dikke bolknaksigaren tussen de lippen. Aan de jenever,
droge worst erbij, nog meer jenever, een biertje, allemaal het hoogste woord,
tevreden met de gedane zaken deze ochtend in de Veemarkthallen, onder die
enorme donkerblauwe walm van sigarenrook.
Han en ik zagen ze daar weleens, daar in café De Beurs. Ik vond ze nog
steeds oud, maar zo vreemd… Nee, vreemd vond ik ze niet meer. Het waren gewoon
kerels. Oude kerels.
Ooit gaan wij ook zo oud worden, zei Han.
Als we mazzel hebben, zei ik.
Ook al zullen we geen boeren of veehandelaren zijn.
Nee.
We zullen dan jenever drinken, met droge worst erbij en een dikke
bolknak.
Ja.
Heb jij daar problemen mee, Bill?
Ik lust geen jenever en ik hou niet van sigaren, maar rond die tijd zal
ik er klaar voor zijn.
Ik ook.
Dat was in 1980. We wisten heus wel dat de wereld aan veranderingen onderhevig
is, maar we hadden geen idee dat het zo verrekte hard zou gaan.
Zo bestaat de Groninger veemarkt al ruim 11 jaar niet meer, ten gevolge
van marktfusies, hoge milieueisen en ter voorkoming van verdere besmetting van ziektes
als mond- en klauwzeer. Wellicht gaat een deel van de handel nu ook via
internet en Skype.
Past meer bij deze tijd.
Net zoals we nu ook niet meer over jongemannen kunnen spreken als
Jongens van Jan de Wit. We hebben het nu eerder over Jongens van Janneke de
Wit. Ze zijn nog niet zo erg als hun vrouwelijke soortgenoten die de iPhone of
Samsung Galaxy niet eens meer tien minuten lang kunnen loslaten, maar ook zij
gaan geregeld naar de Beauty Sauna, shoppen wekelijks als dragonders en staan
uren voor de spiegel alvorens ze uit gaan. Je kunt ze niet eens uitschelden
voor metroseksueel want dat willen ze juist graag zijn.
Maar het komt goed.
De eerste tekenen zijn er al.
Op zaterdag kun je in stad drie metroseksuele jongemannen zien lopen. Of
lopen… Ze flaneren. Op hoge hakken – godbetert! – bewegen ze zich door de
zaterdagse drukte. Hartstikke metroseksueel. Met dit mooie weer dragen ze open
shirts waardoor je heel goed hun gebronsde, geharste borstkas kunt zien. Homo’s
kijken likkebaardend om, maar die maken geen enkele kans. Het is de drie
metroseksuele jongens uitsluitend om de aandacht van de dames te doen.
Zo gaat dat tegenwoordig.
Wil je als jongen ook maar een beetje kans maken, dan moet je een halve
vrouw zijn.
Zo is dat nu eenmaal.
Je kan je er tegen verzetten, maar waarom zou je?
En toch…
De drie bovengenoemde metroseksuele jongemannen lopen… pardon, flaneren…
door de stad met elk een bolknaksigaar tussen de lippen. Natuurlijk is het nog
steeds een veekeuring tussen jongens en meisjes op die leeftijd. Natuurlijk
doen ze hun uiterste best zo voordelig mogelijk voor de dag te komen, nu dan
als halve vrouw.
Maar juist die bolknak geeft aan dat er ook iets anders aan het ontstaan
is. Iets anders dat uiteindelijk eeuwenoud is. Iets met kerels die ooit gewoon
weer Jongens van Jan de Wit zullen zijn.
Rond die tijd zullen wij ruim bejaard zijn, zucht Han.
Als we mazzel hebben, zeg ik, want we hebben nu al last van het hart, we
zijn te zwaar, we slibben dicht en we vervetten.
We zouden moeten ophouden met die duivels lekkere droge worst.
We moeten geen jenever meer drinken.
Tja.
Ja.
We sjokken verder – nu gelukkig nog zonder wandelstok – maar houden stil
bij sigarenzaak Homan aan de Herestraat. Zonder het zo te hebben afgesproken
lopen we de winkel in en bestellen twee bolknaksigaren.
Van Elisabeth Bas? vraagt de winkelier.
Van wie anders?
© Bill Mensema
Geen opmerkingen:
Een reactie posten