Henry Wallis - The Death Of Chatterton, 1856, Tate Britain
Een opmerking van hem heb ik goed in de oren geknoopt: Niemand zit op je te wachten. Daarmee doelde hij op de vaderlandse literaire wereld, steevast aangeduid als ‘Luiletterland’. In zijn ogen bevolkt met gemakzuchtige schrijvers, onkundige uitgevers, critici die er he-le-maal niks van begrepen en redacteuren met een ego zo groot als de Hoornse Plas. Nanne gruwde er van, al kwam de constatering niet voort uit bitterheid, het klonk vooral realistisch.
Hij zei het in een publiek
vraaggesprek met DvhN-verslaggever Bram Hulzebos, ik meen in het Poortershoes,
jaren geleden, toen er in Groningen nog elke week een literaire bijeenkomst op
de agenda stond. Het was een bijzonderheid dat Nanne aanschoof, want ook van
het stadse culturele leven hield hij zich verre. Nanne Tepper was een schrijver
die volledig in beslag werd genomen door het schrijven.
Wat we gemeen hebben is onze
achtergrond. Hij komt uit Hoogezand en Veendam, ik uit Stadskanaal. Dat is
dezelfde wereld. Daarmee houdt elke vergelijking op. Ik schrijf voor de
glimlach en soms de ontroering, hij was genadeloos. Genadeloos in zijn
verhouding tot de letteren, genadeloos tot alles wat nep was en van kwaliteit
gespeend en genadeloos naar de mensen om hem heen.
Ik keek tegen hem op.
Om zijn bravoure, om zijn
schrijftalent en om het feit dat hij zijn achtergrond, zijn Veenkoloniale
roots, op een hoger plan had getild. In zijn debuutroman De eeuwige jachtvelden
en in de novelle De avonturen van Hillebillie Veen.
Buiten het interview met
Hulzebos, waarvan ik verslag deed in de Gezinsbode en waarvan voornoemde zin
zelfs de kop was, heb ik hem twee keer gesproken. De eerste keer toen ik hem
voor de Veendammer interviewde, nadat De vaders van
de gedachte was genomineerd voor de Libris Literatuurprijs. Dat was in zijn huisje in De Oosterpoort. Alles in hem ademde een volledige overlevering aan het geschreven woord. Zijn boeken, zijn gerook, zelfs in de manier waarop hij zijn flesje bier vasthield zag ik literatuur. Wat hij zei, daarvan heb ik weinig begrepen. Dat lag aan mij. Ik was net toe aan Hemingway en Thompson, terwijl Nanne, zoals hij zei, tijdens de nachten waarin hij schreef ‘in gesprek’ ging met zijn helden: Nabokov, Faulkner, Baudelaire.
de gedachte was genomineerd voor de Libris Literatuurprijs. Dat was in zijn huisje in De Oosterpoort. Alles in hem ademde een volledige overlevering aan het geschreven woord. Zijn boeken, zijn gerook, zelfs in de manier waarop hij zijn flesje bier vasthield zag ik literatuur. Wat hij zei, daarvan heb ik weinig begrepen. Dat lag aan mij. Ik was net toe aan Hemingway en Thompson, terwijl Nanne, zoals hij zei, tijdens de nachten waarin hij schreef ‘in gesprek’ ging met zijn helden: Nabokov, Faulkner, Baudelaire.
Hij kon ook goed poseren.
De tweede keer was een paar
jaar geleden, ik meende na het verschijnen van De lijfbard van Knut de
Verschrikkelijke. Ik wilde weer een interview. Ook omdat hij met een grote
roman bezig zou zijn. Dat ging niet, zei de uitgever. Doe hem dan maar de
groeten, schreef ik en tot mijn verbazing kreeg ik een mailtje terug. We
schreven wat heen en weer en besloten tot een kopje koffie. In zijn huisje bij
het Noorderplantsoen.
Dat kon alleen ‘s ochtends.
Vanwege het ‘gedonder in mijn hoofd’, dat hem al zijn hele leven bezighield,
deed hij ‘s nachts helemaal geen oog meer dicht. Alleen ‘s middags lukte dat,
een paar uurtjes. Zijn ziekte was een soort van point of no return gepasseerd.
Schrijven bleek onmogelijk geworden. Lezen ging nauwelijks. Mailen wel, korte
stukjes. Tussen het roken door toonde hij zich genadeloos als altijd. Ook naar
vrienden, met wie hij was gebrouilleerd. Er was inderdaad een idee voor een
grote historische roman, maar het was duidelijk: die zou nooit verschijnen.
Een lichtpuntje was wel dat
hij, ontdekte ik later, voor Prime Time schreef, het twee-wekelijkse periodiek
van Elpee Groningen. Maar de berichten van Jan en Jan van Elpee waren
wisselend, evenals de frequentie van zijn bijdragen. De laatste keer dat ik
naar hem vroeg, was het: ‘nou, hij was bijna niet meer onder ons geweest’. Een
autoritje, zijn enige pleziertje nog, was in het water geƫindigd en hij kon
maar net gered worden.
Was dat het laatste zetje?
Ik weet niet of hij dood wilde. Het is duidelijk dat hij niet verder wilde
leven, maar volgens mij zijn dat twee verschillende dingen.
Bram Hulzebos kwam
donderdagochtend even langs. Hij vertelde wat de uitgever had bevestigd. Daar
was ik even stil van. Niet uit verbazing, maar ik had gehoopt dat hij het niet
zo doen. Nanne was echter ook genadeloos voor zichzelf.
Herman Sandman
Geen opmerkingen:
Een reactie posten