Van Veendam noar Londen 2012.
Tijd om te recyclen in de meest letterlijke betekenis van het woord. Marianne Vos afgelopen voorjaar in de N.H. Kerk van de Parkstad. Marianne, gefeliciteerd met het goud.
maandag 30 juli 2012
Stilstaan bij een beeld (3)
zondag 29 juli 2012
Stilstaan bij een beeld (2)
We geven toe. Een tikkeltje te laat, daarom voor de verandering in kleur. Het contrast van de gele man tussen twee zwarte mannen in een Van Gogh landschap, wat wil een mens nog meer! Het is een teken, een signaal.
Labels:
Froome,
Tour de France,
Van Gogh,
Wiggins
vrijdag 27 juli 2012
Stilstaan bij een beeld (1)
Het is tijd voor vakantiekiekjes. Laat het geen prijsvraag zijn, maar voelt u de behoefte schroom niet en stuur. De lat ligt hoog. Zwarte man Fousert maakte terloops het volgende kiekje in Leuven. De naam Ludo krijgt hij maar niet van zijn harde schijf. Zoals gezegd, de lat ligt hoog.
woensdag 25 juli 2012
Niet HSV maar Hauler Boys
Het weer is goed. Bill heeft er dan ook zin in. Even geen aandacht voor het open huis in Veendam. De urgentie zit voor Mensema in Korea. Bakkeveen, wie is er niet op kamp geweest!
Ik haal uit vandaag.
Vandaag is een dag om uit te halen. Niet om uit te huilen, maar om uit te
halen. Het is een veel te mooie dag om uit te huilen. Dan liever uithalen.
Uithalen naar FC Groningen.
Daar gaan we.
20 jaar geleden
kostte mijn seizoenskaart voor het Oosterparkstadion van FC Groningen aan de
Zaagmuldersweg slechts 144 gulden. Een staplek linksonder de Tonny van Leeuwen
tribune kreeg ik ervoor. Beste plek die ik ooit heb gehad. Was ook geen vaste
plek. In de ons toegewezen ruimte konden we gewoon gaan staan waar we wilden.
Met z’n allen onder
elkaar.
Juichen als het goed
ging.
Mopperen als het
slecht ging.
De tegenstander
vervloeken als die net ietsjes beter dan de FC was.
Kankeren op de eigen
jongens als ze weer eens totaal onder de maat presteerden (tegen MVV stonden we
eens na 20 minuten al met 0-3 achter).
Zeiknat als het
regende.
Voormalige
boerenpunk Ricky die altijd het scherpst van ons allemaal was en de grappigste
dingen zo keihard over het veld schreeuwde dat zelfs de doelman aan de
Parkzijde in de lach schoot (behalve als FC Twente op bezoek was en Ricky de
hele wedstrijd lang in tweestrijd verkeerde).
Peter Programma die
alles altijd weer terugbracht tot de gloriedagen met Milko Durovski.
Zwarte Man Rob die
in de wintertijd altijd een flacon Jägermeister bij zich had en die gul met
iedereen deelde.
Met z’n allen
springen op ‘Ding-e-ding’ van Guus Meeuwis in de rust om de verkleumde
ledematen weer een beetje van bloed te voorzien.
Uitbundig
luchtgitaar spelen op ‘Jump’ van Van Halen.
Vorig jaar kostte
een seizoenskaart al 180 euro en daarvoor heb je een vast toegewezen plek – die
ene stoel in die ene rij in dat ene vak op die ene ring aan die ene zijde – in
de Euroborg, die ik qua sfeer altijd al kut gevonden heb.
De hel van het
noorden…
De groene
kathedraal…
Ach, hou toch op!
Het is vooral de
natte droom van al die geile, zielloze projectontwikkelaars die al jarenlang
alleen maar spuuglelijke, spotgoedkope blokkendozen bouwen – zonder de oude
vertrouwde schuine daken! – die ze voor mega geld weten te verkopen, zodat hun
beurzen nog dikker worden en hun vrouwen nog dunner.
Het is ook omdat ik tegenwoordig
zondags op de rolstoelbus werk, maar ik heb mijn seizoenskaart voor FC
Groningen dit jaar opgegeven. Maar goed ook, want ik heb begrepen dat de prijs
inmiddels over de 200 euro ligt.
Een dergelijke
prijsstijging vind ik volstrekt onlogisch na zo’n waardeloos seizoen als
2011-2012. Waarom moet je voor wanprestaties worden beloond? Of is het omdat
Robert Maaskant de nieuwe trainer is? En dat de vorig jaar zo langdurig met een
bizarre blessure kwakkelende Kees Kwakman eindelijk weer gerevalideerd is? Het
moet haast wel, want op Radio Noord zijn dat de enige twee mannen van het
nieuwe elftal die je continu aan het woord hoort.
Zelfs nu de spelers
momenteel in Zuid-Korea zijn voor een of ander toernooi, zijn het alleen die
twee mediagenieke mannen die steeds weer de pers te woord staan.
Op het moment van
schrijven heeft FC Groningen trouwens alweer verloren van het Hamburger HSV
(wij Zwarte Mannen zijn zoals bekend voor het Hamburger Sankt Pauli, maar omdat
het Hamburg betreft, hebben wij zelfs een lichte zwak voor HSV) en van het
Britse Sunderland met een blamerende 3-2 terwijl ze in de rust nog met 1-2 voorstonden.
Schreef ik
Zuid-Korea?
Ja, dat schreef ik.
En daar gaat dus al
het geld aan op, aan een peperdure trip van het elftal naar Zuid-Korea. Het
interesseert mij niet of de club daarvoor is uitgenodigd of niet, als je zo kut
speelt als FC Groningen het afgelopen seizoen, dan doe je dat gewoon niet.
Je neemt dan je
fatsoen, als een echte vent. Heb je het afgelopen jaar slecht gepresteerd, dan
hoef je daarvoor niet beloond te worden met zo’n snoepreisje. Dan ga je
voorafgaand aan het nieuwe seizoen op trainingskamp in een oude, sleetse kampeerboerderij
in Bakkeveen. Dan ga je niet spelen tegen HSV maar tegen de Hauler Boys. Dan ga
je na twee uur training niet bij het zwembad van het drie sterren hotel in
Zuid-Korea lekker bakken in de zon, maar met z’n allen schuilen onder het
aftandse afdak achter de kampeerboerderij tegen de Nederlandse regen.
Dan haal je er niet
allerlei ingewikkelde redenaties bij om zulk paradijsvogel gedrag goed te
praten, maar dan zwijg je beschaamd. Dan lever je een deel van je salaris in.
Dan ga je maar weer eens op de fiets naar het trainingsveld. En naar het
stadion als er op zondag een wedstrijd gespeeld moet worden. Dan zet je alles
op alles om het weer goed te maken met de supporters.
Met deemoed.
En met eer.
Ach, ik snap het
wel. De top doet al jaren niet anders dan zo. De casinokapitalisten die het
tegenwoordig voor het zeggen hebben in onze maatschappij doen niet anders.
Tot in de 19e
eeuw was het gebruikelijk dat een generaal die een veldslag verloren had zich nadien
door de overwinnaars liet executeren, zodat zijn manschappen konden worden
gespaard en omdat hij zichzelf nu eenmaal verantwoordelijk hield voor de
nederlaag. Maar die tijd is allang voorbij.
De afgelopen 20 jaar
is het in de zakenwereld bonton geworden de hoogst verantwoordelijke hoe dan ook fors te belonen, of
het nu goed gegaan is met het bedrijf of niet. Elk jaar opnieuw. De directeuren
worden nooit op hun falen afgerekend door de Raad van Commissarissen want die scharrelen
hun geld op dezelfde wijze bij elkaar.
We zien het overal.
Zo is er heden ten
dage voor de zoveelste keer weer eens crisis in het land en iedereen lult
elkaar na dat er inderdaad streng moet worden bezuinigd. Maar waar hoor je nou
eens dat beleggers en aandeelhouders uit zichzelf zeggen dat de
winstverwachtingen voor het komende jaar best wel naar beneden mogen worden
bijgesteld? Dat ze met een lagere winst of zelfs een verlies akkoord gaan,
omdat ze begrijpen dat na de zeven vette jaren nu dan de zeven magere jaren
zijn aangebroken.
Dat zijn de normale
cycli (want eeuwenoud), maar de top en het kapitaal trekken zich daar niets meer
van aan. Dan surfen ze liever door naar de bedrijven waar op dit moment nog wel
20% rendement gehaald wordt, op jacht naar de eeuwige manna, een spoor van ellende
en rampspoed achter zich latend.
Waarom zou een
simpele voetballer zich dan anders moeten gedragen dan een topbestuurder of een
topbelegger?
Ik snap het best.
Maar ik zou het
liever anders zien.
Ik heb liever
voetballers die het anders doen. Die teleurgesteld omkijken naar het afgelopen dramatisch
verlopen seizoen en erkennen dat ze het wellicht beter hadden kunnen doen.
Die niet met de
vinger wijzen naar een ander maar de hand in eigen boezem steken.
Voor wie de eigen
eer belangrijker is dan geld.
Die ons laten zien
uit welk hout ze werkelijk gesneden zijn.
Die nog mannen zijn
zoals wij hopen dat er altijd mannen zullen blijven bestaan.
Mannen van eer.
Mannen van staal.
Mannen die het
misschien niet altijd goed doen, mannen die soms miskleunen, maar die er de
volgende keer wel weer opnieuw met frisse moed tegenaan gaan, om het dan wel
voor elkaar te boksen.
Mannen met hart en
ziel.
Mannen die schijt
hebben aan de top maar niet aan ons.
Nooit aan ons.
Mannen die geven in
plaats van mannen die nemen.
Mannen in een oude,
sleetse kampeerboerderij in Bakkeveen.
© Bill Mensema
Labels:
Bakkeveen,
FC Groningen,
HSV,
Oosterparkstadion,
Zuid-Korea
zaterdag 21 juli 2012
Dag 5
Een uitslaapdag. We vertrokken pas om half
tien voor het eerste bezoek, aan het Martiros Sarian House Museum. Gewijd aan een van de grootste, zo niet de grootste, kunstenaars van
Armenië. Een poëtisch mens, een optimist, die ondanks de ellende van zijn volk
(dankzij de ‘bevrijdingsdrang’ van Russen en Turken) veelal idyllische werken
produceerde. Wat collega J. van de UK deed concluderen dat het opvallend was
dat iemand als Vasili Vereschagin, die met de Russen meereisde om de
zegetochten vast te leggen, de ellendige kant van oorlog vastlegde, terwijl
Sarian, van de kant van de onderdrukten, een positieve visie op de toekomst,
die eens weer zonnig zou zijn, in zijn werken toonde.
De vraag is of dat op korte termijn zou
gebeuren. Armenië was een arm land. Er woonden drie miljoen mensen, waarvan het
merendeel in de hoofdstad. Driekwart van het totaal aan Armeniërs verbleef
elders op de wereld. De achtergeblevenen hadden het over het algemeen niet
breed. Er werden pogingen gedaan het centrum van Yerevan een nieuw aanzien te
geven, maar veel appartementen en kantoor- en winkelruimte stonden leeg. Het
land had geen grondstoffen, landbouw en veeteelt was moeilijk en er zat geen
olie in de grond. Het meest aansprekende exportproduct was cognac.
Het was een aangenaam verblijf, dat, het is
geen verrassing, gepaard ging met een welkom in zijn voormalig atelier met
koffie, fruit, koekjes en cognac. Een glaasje slechts, maar je zat evengoed om
elf uur met elkaar aan de borrel. De oudere Sarian leek opvallend veel op de
oudere Belcampo. Voor de Armeniërs is hij een volksheld. Belcampo voor
Groningers ook.
Daarna ging het naar een kerkcomplex, ik weet
niet meer waar, want ik had besloten die dag geen aantekeningen te maken in de
veronderstelling dat je onthoudt dat wat echt van belang is, maar het was het
religieuze centrum van Armenië, op een twintig minuten rijden van Yerevan. De
dienst bleek om elf uur al begonnen, maar volgens de gids, Nora, konden we zo
naar binnen stekkeren en inderdaad: Pap, mam, ik ben weer in de kerk geweest!
Het was er druk, maar, om met collega R. van
RTV Noord te spreken: wat moet je anders op zondag? In het aanpalende monument
ter herdenking van de Armeense genocide (dát hoef ik hoop ik niet uit te
leggen), kregen we van een donkerharige schone een chocolaatje geoffreerd,
omdat haar dochtertje gedoopt was en vervolgens waren we getuige van een
hartverwarmend familietafereeltje, met blije opa’s en oma’s en zo. Misschien
zouden we dat in Nederland ook meer moeten doen. Niet alleen van: ik wil me
ontplooien en ik ben anders en ik een individualist en meer van dat gelul, maar
de band met familie, vrienden en bekenden koesteren, zoals dat al sinds de
mensheid bestaat wordt gedaan. Misschien worden we dan wat stabielere mensen
die niet voortdurend achter volksmenners aanhobbelen.
Daarna was er stof tot discussie in de bus.
Het merendeel van het journaille opteerde voor een bezoekje aan de markt. Om
een volk te leren kennen moest je immers tussen het volk lopen en waar kon dat
beter dan op de markt? Morgen zouden we terugvliegen. Dit was de laatste middag
en je kon niet aankomen in Nederland zonder de gebruikelijke souvenirs: mutsen
die niemand opzet, beeldjes waarvan je na twee weken denkt: wat moet ik ermee,
autootjes die na twee rondjes door de kamer een wiel kwijt zijn en sieraden
waarvan je vrouw een metaalkleurige uitslag krijgt.
De gids was het daar echter nog niet zo
een-twee-drie mee eens. Haar collega in de kathedraal aan het Rode Plein had al
gezegd dat je de geschiedenis moest kennen om de wereld te begrijpen en daar
sprak zij een waar woord, maar er was een grens aan de hoeveelheid geschiedenis
die je in vier dagen kon verstouwen. Onze Nora bleef aanhouden en stelde een
tripje voor naar een in een grot uitgehouwen Hellenistisch klooster. Dat
betekende een uur heen, een uur daar en een uur terug en dan zouden we de markt
missen. Al polderend kwamen we tot de conclusie, via het vertrouwde vinger
opsteken, dat het de markt werd. De gids probeerde het nog met een citytour,
maar we hielden stand. Aan Josee toen de ondankbare taak om uit te leggen dat
de democratie had gezegevierd.
De markt was zoals een markt altijd is. Een
enorm aanbod aan producten, van deegrollers tot elektromotoren en van sieraden
tot Sovjet-parafernalia en muziek. Opvallend was wel dat onderhandelen (we
waren tenslotte Nederlanders) niet mogelijk bleek. Af en toe kreeg je er iets
van af, maar het hield niet over en het was mijn eer te na om over een halve
euro te redetwisten. Collega M. sprak daarin een wijs woord: van dat extraatje
hebben zij meer plezier dan jij last hebt van die halve euro verlies.
Omdat we wonderwel geslaagd waren vonden we
dat we een biertje verdiend hadden en een van de leukste dingen op reis is
gewoon op een terras te gaan zitten en kijken. Een nadeel van bier is dat je er
van moet plassen en de wc bleek dusdanig vies dat als de iPhone van collega M.
in het toilet was gevallen ik dat ding er voor nog geen tweehonderd euro had
uitgehaald.
Ook collega J. van de UK was geslaagd, met een
cd van een van de beroemdste Armeniërs ter wereld: Charles Aznavour, de Frank
Sinatra van Centraal-Azië
Des ’s avonds waren we te gast bij de
directeur van de National Gallery of Armenië,
tevens kunstenaar. Hij had een monografie over zichzelf laten publiceren. We
mochten in alle kamers kijken en in alle kamers hing werk van hem. Veel werk.
Ik had niet de technische bagage om te oordelen of die monografie een goed idee
was, maar het eten bleek uitmuntend. Voor het eerst maakte ik mee dat om de
haverklap geproost werd en de directeur had ontdekt dat ik wodka lustte. Ik
vond dat ik dat niet kon weigeren. Dat zou echt onbeleefd zijn, dus voor dat ik
het wist had ik er zes achter de kiezen. Dat leidde tot opgetrokken
wenkbrauwen, maar collega T. van de Telegraaf had mij door: ah man, hij is
gewoon alcoholist. En dan komt het moment dat jou wordt gevraagd iets te zeggen
ter toost. Ik heb iets geroepen van ‘Op de Armeense Kunst! Op de Armeense
Bevolking!’
Inderdaad, niet heel origineel, maar het kon
de goedkeuring van onze gastheer en zijn vrouwen verdragen. Als hij naar
Nederland zou komen, kreeg hij van mij een fles jenever. Van Hooghoudt
natuurlijk. Uut Grunnen. Dat zei ik in het Engels en hoewel hij dat niet
beheerste begon de man mij spontaan te zoenen. Ik stelde aan Josee voor hem dan
aan de Groningse volkszanger en verhalenverteller Henk Scholte te koppelen. Het
kon niet anders: dat werden bloedbroeders.
Ondertussen had collega J. van de UK
vriendschap gesloten met Christine, een juriste, of studente rechten, die, voor
zover wij begrepen, de muze van die directeur was. Ze konden het zo goed met
elkaar vinden dat J. een kunstwerk van Christine, die uiteraard ook schilderde,
cadeau kreeg. Na de koffie gingen de vrouwen, de onderdirecteur en de
conservator van de National Gallery of Armenia voor
ons zingen. Dat was mooi, echt prachtig, totdat ze op ons, de mannen, wezen: en
nu jullie.
Tja, daar zaten we.
Wij nog zeggen dat we geen land waren met een
zangtraditie, maar uiteindelijk nam collega R. manmoedig het voortouw. Een
unieke ervaring. Laten we het zo zeggen: als iemand mij van tevoren had gezegd
dat ik op een mooie dag, ergens in een huis in Yerevan, de hoofdstad van
Armenië, het Gronings volkslied ten gehore zou moeten brengen, dan was ik nooit
aan deze hele trip begonnen.
Labels:
Armenië,
Belcampo,
Cognac,
Henk Scholte,
Hooghoudt.,
RTV Noord,
UK,
Vasili Vereschagin
vrijdag 20 juli 2012
Go all the way
Eddie V. is blijkens het schrijven van zwarte man Fousert meer dan enkel een zanger van een bovengemiddeld bandje.
Die ene zin van
Zwarte Man Sandman klink nog regelmatig na bij ons thuis: waarom kan Eddie
Vedder alles en ik niks. Mijn
vrouw vervangt het ik in dat juweeltje van zelfspot echter net iets te
makkelijk door jij. Al heeft ze gelijk: ik kan er steeds minder om lachen.
Mijn vrouw heeft een
zwak voor de heer E. Vedder, zanger. Wij hebben iets afgesproken over Eddie
zoals zij hem noemt. Of eigenlijk, zij heeft mij een afspraak opgedrongen aangaande
de heer Vedder. Wat die regeling
precies inhoudt mag u zelf invullen. Tip: het heeft iets van doen met trouw en
dat zij daar dan zonder straf of maatregel mijnerzijds een uitzondering op mag
maken, betreffende die meneer, Eddie Vedder.
Sinds kort heeft die
Eddie het helemaal bij mij verbruid. Ik heb ontdekt dat meneer fan is. Van een
sportclub. Niet de onze maar een uit Chicago. De Chicago Cubs. Ze spelen
honkbal. En best aardig ook geloof ik, al is het zeker niet het Barcelona van
het honkbal. Nu heeft onze Ed een lied geschreven voor zijn club en laat dat
lied nu – hoe kan het ook anders, de uitslover – al in het eerste couplet precies
zeggen wat je in een lied voor je club wil zeggen. Weer een lied wat ik zou hebben
willen (kunnen) schrijven maar niet geschreven heb. Dank je beleefd Vedder.
De Eddie clausule
die mijn vrouw zo handig in onze relatie heeft weten te weven heeft een
wederkerig karakter. Dat dan weer wel. Maar waar vind je een vrouw die,
naarmate ze ouder wordt, steeds maar aantrekkelijker wordt. Die kan zingen, van
rode wijn houdt en rijk geworden is door het maken van prachtige platen en het
geven van bijzondere optredens? Een vrouw die, en dat is misschien wel het
belangrijkste, het definitieve lied voor SC Veendam kan schrijven? Ik denk dat
ik maar stop met zoeken.
Maar als mijn vrouw
en ik ooit Chicago bezoeken denk ik dat ik uit de buurt van het stadion van de
Cubs blijf, je weet nooit wie je tegen het lijf loopt.
Labels:
Chicago,
Chicago Cubs,
Eddie Vedder,
SC Veendam
donderdag 19 juli 2012
Een eekhoorntje in het gras
Zwarte man Sandman's verslag van een bezoek bij één van de grootste dichters van het land. (I.M. Rutger Kopland (1934-2012).
Herman Sandman
(foto: Jean Paul Yska)
Ik was te vroeg. Dat heb ik vaker. Bij een afspraak hou ik rekening met rampen en rellen, stoplichten op rood, open bruggen. Maar als er onderweg niks gebeurt, ben je te vroeg. Rutger Kopland deed verstoord open, was bezig zijn broek dicht te maken en mompelde iets van ‘we zijn zo klaar’.
Dat was
nieuw. Meestal hoor je ‘geeft niets, kom vast binnen’, maar ik kon weer naar de
auto. Aanleiding voor het vraaggesprek was zijn nieuwe en naar later zou
blijken laatste bundel: Toen ik dit zag.
Ondanks
de wat ongebruikelijke start was het een prettig gesprek. Hij oogde zoals
altijd kwetsbaar. Ik had gehoord dat dat in werkelijkheid wel meeviel, maar oog
in oog met hem kon ik me niet voorstellen dat hij een zin als ‘Wat is mij
godverdomme overkomen?’ zou kunnen uitspreken. Maar dat kon hij wel.
Tijdens
het interview keek ik vanuit mijn ooghoeken hoe het echtpaar Van den Hoofdakker
woonde. Het was typisch een huis van oudere mensen. Overal boeken en
spulletjes, een beetje rommelig, maar knus. Een beetje zoals in een sprookje.
Zo had ik best willen wonen.
We gingen
naar zijn werkkamer. Daar lagen de drukproeven van de nieuwe bundel. Terwijl de
dichter zocht keek ik uit het raam. Want dit was niet zomaar een uitzicht. Dit
was wat Rutger Kopland veertig jaar lang zag bij het schrijven. Dit uitzicht
was mede verantwoordelijk voor veertien bundels en literaire onderscheidingen,
waaronder de PC Hooft-prijs. Dat uitzicht, daar zat bijna copyright op.
Zo’n
uitzicht had ik niet. Als ik thuis naar buiten keek, zag ik voorbijrazende
tractoren.
Hij zag
alleen maar groen, een grasveldje en daaromheen natuur. Het enige dat zou
kunnen storen was het geluid van een trein in de verte. Maar een trein in de
verte roept poëtische gedachten op, een langsjakkerende trekker niet.
Terwijl
de dichter verder zocht, zag ik een eekhoorntje door het gras huppelen. Ja
hoor, dacht ik, wrijf het er maar in.
Herman Sandman
Dag 4
Het regende toen we om kwart over zeven door
Moskou reden, op weg naar het vliegveld. Het toestel van Armevian Airways
vertrok pas om tien voor elf, maar de chauffeur van het busje had twee banen en
het kwam hem beter uit vroeg te vertrekken. Ergens langs de zestienbaans
snelweg zag ik een auto op een rare manier in de berm staan. Ik dacht
onmiddellijk aan een liquidatie. Dat verwachtte je immers in Moskou. Je ziet
iemand struikelen over een losliggende tegel en je denkt: ‘wow, maffia’.
Terwijl dat natuurlijk helemaal niet zo hoefde te zijn. Misschien lag die tegel
écht los. Al had een van de duurste steden van de wereld natuurlijk wel een
reputatie. Ik stelde me ook voor dat de Moskovieten er aan gewend zijn. Je ziet
iemand op de stoep liggen met kogelgaten in de borst en je vrouw vraagt: ‘Wie
is het?’
‘Eh, ken ik niet.’
‘Nee, oké, ik dacht even dat het Kees was.’
De vlucht van Moskou naar Yerevan, de
hoofdstad van Armenië, waar ook werken voor de tentoonstelling vandaan komen,
terwijl het land zelf natuurlijk een hoofdstuk was in de Oriëntaalse
geschiedenis van ‘bevrijd’ worden door de Russen, bleek een van de spannendste
onderdelen van deze persreis en wel omdat niet iedereen evenveel vertrouwen had
in zowel de onbekende maatschappij, als de machine waar mee gevlogen werd. Die
was van het bekende merk Toepolev. Er bleek evenwel niks aan ’t handje.
Ontspannen vlucht zelfs.
Ik vroeg me af wáárom de Russen begin
negentiende eeuw eigenlijk zo’n expansiedrift richting de Kaukasus en
Centraal-Azië aan de dag legden. Ze hadden toentertijd in Europa wat deukjes in
het imago opgelopen en aan het begin van de negentiende eeuw was het
waarschijnlijk: als we een paar van die makkelijke landjes pakken (net Risk),
dan kunnen we het geschonden blazoen weer wat oppoetsen.
Op het vliegveld bleek dat Inessa, onze
gastconservator, haar stem kwijt was. Een beetje onhandig, aangezien ze ook
fungeerde als tolk. Dus wij steeds vragen: ‘En Inessa, kun je iets vertellen
over het ontstaan van Rusland?’ Of: ‘Ik ben nog even nieuwsgierig naar de
kunsthistorische context waarin dit werk van Kotchar past.’ Maar dankzij haar
kwamen we zonder slaag door de douane.
Het vliegveld van Armenië zag er modern uit,
schoon, netjes en een batterij donkerharige schonen was bijzonder hulpvaardig
bij het invullen van de visumaanvraag en de paspoortcontrole. Zo heel veel
buitenlanders komen niet naar Yerevan en je zag mensen onderweg naar het hotel
(Metropol) best vaak naar ons busje kijken. Ik durfde niet zo goed terugkijken.
Voor je het wist lag je ergens met je ballen in je mond en doorgesneden keel in
een greppel. Je las zulke gekke dingen.
Het was warm in Armenië, maar liefst dertig
graden celsius. Helaas de korte broek vergeten. Wel een zware leren jas in de
tas, maar daar hadden we natuurlijk niks aan. Misschien ’s avonds, want dan
koelde het af tot zo’n veertien graden. De specialiteit van het land was cognac
en whatdoyouknowwelke fabriek stond tegenover het hotel? Precies: de
cognacfabriek.
Hoe lekker die was, proefden we drie kwartier
later tijdens de ontvangst in de National Gallery of Armenia. Nederlandse bezoek hadden ze nog nooit gehad, dus we waren een
wereldprimeur al zeiden we het zelf en we werden ontvangen met thee, fruit
(vijgen, granaatappels, druiven, appels, perziken) en een glaasje cognac. De
dames die ons ontvingen, Hasmik Harutyunyan, de scientific deputy director art
historian en van die andere mevrouw ben ik het visitekaartje kwijt, toonden
zich op hun allerhartelijkst. Ze nodigden ons uit om zondagavond bij de
directeur te gaan eten, die is ook kunstenaar en dan zouden zij koken.
De National Gallery leverde zeven werken voor de expositie, die kregen we allemaal te
zien, plus uiteraard een rondleiding met alles erop en eraan, zodat het weer
acht uur was (echt keihard werken, zo’n persreis) voordat we een restaurantje
opzochten. Het bleek een groot museum (negen verdiepingen), gelegen in het
centrum van Yerevan, aan het plein waar de locals zich des ’s avonds verpozen
en we zagen werken van leden van de School van Barbizon, Rodin, Rousseau,
terwijl het aanbod in een andere zaal veel weg had van de opstelling van het
Italiaanse elftal: Doel Guardi, achter: Cavedone, Canale en Batoni, midden:
Ricci, Donatella, Chisolfi en voor Grencino en Tintoretto. Ook een Rubens, een
Van Dyck, terwijl het aardig was om in het verre Armenië een naam als Hermanus
Koekkoek tegen te komen.
Mijn bijzondere aandacht ging uit naar beelden
uit het Armeense heldenepos David van Sassoen. Daar was ik een boek over aan
het lezen. De Nederlandse vertaling kwam uit, net nadat we uitgenodigd waren
voor de persreis. Er hing een mooi grafisch werkje uit 1922 van Hakob Kojoyan.
Dat wilde Inessa graag in de expositie, dat wilde het National Gallery graag
uitlenen, maar het Groninger Museum wilde het niet hebben. Foei.
De liften in het museum maakten een geluid
alsof ze door een betonmolen werden aangedreven, maar het lukte ons weer veilig
buiten te komen en toen gingen we wat drinken en onderging ik de compleet
nieuwe ervaring dat zeven volwassen mensen een stief kwartier aan het soebatten
waren over de rekening van omgerekend twaalf euro (de munt hier is dram,
althans zo spreek je het uit en die doet ongeveer 500 tegen 1 euro) en toen
gingen we eten in een restaurant met een openluchtzaal op de achtste
verdieping. Armeense hapjes, erg lekker met soep na, al merkten we dat veertien
graden best koud was, vooral als de wind (kracht 6) vrij spel heeft in de zaal
en waren we verkleumd toen we weer in het hotel kwamen. Gelukkig was daar de
cognacfabriek
Labels:
Armenië,
Hermanus Koekkoek,
Rodin,
Rousseau,
School van Barbizon,
Yerevan
woensdag 18 juli 2012
Zwarte kaart
Zomertijd, komkommertijd? Dacht het niet. De zwarte mannen stomen door. Zoals vaker geschreven stellen de zwarte mannen het nut van het algemeen centraal. Het instellen en uitdelen van de zwarte kaart is hier een direct uitvloeisel van. Ja lezers, zwarte mannen nemen ook maatschappelijke stelling en verantwoordelijkheid. Zwarte mannen zijn geen mannen voor de zijlijn. Zij willen actief deelnemen aan het spel. Cynisme is ze vreemd. Ironie, dat dan weer wel. De zwarte kaart. Analoog aan het voetbal, maar dan een stap verder. Bovendien: de zwarte kaart geldt niet alleen voor het voetbal maar voor de hele santenmekraam. Zijn wij ombudsmannen. Nee! Wij zijn zwarte mannen. Wij maken een punt. Kijk niet vreemd op wanneer wij het komend seizoen op de tribune gaan voordragen uit het werk van Eduard Douwes Dekker. Waarheid en gezond verstand, hier blijven de zwarte mannen bij. Lees Bill's verwondering.
Er zijn mensen die zich doodergeren aan het
lange gras langs de wegen in onze mooie provincie Groningen. Deze ietwat
overgevoelige lieden worden bijkans gek van het alle kanten uit woekerende
onkruid. Zij huiveren voor de schier ondoordringbare bossen van berenklauw die
her en der spontaan ontstaan. En zij menen dat de rivieren, kanalen en maren
die nu dichtslibben met torenhoog rietkraag onderhand beginnen te stinken als
een ouderling in de kerk.
Gelukkig voor hen zijn ze niet alleen. Cynici
staan hun bij.
De cynici beweren dat deze recente
ontwikkeling vooral ingegeven is door motieven van kille kostenbesparing aan de
zijde van de voor de ruimtelijke ordening verantwoordelijke Provinciale Staten.
Dat dankzij het ontslaan van de mannen van de provinciale plantsoendienst nu
eindelijk de felbegeerde iPads voor de Statenleden kunnen worden aangeschaft,
zoals de cynici veronderstellen, is pure laster. Een laaghartige steek onder de
gordel!
Diezelfde cynici laken de wetenschappers.
Volgens de cynici bewijzen de wetenschappers alleen maar een laffe lippendienst
aan de politici. Desalniettemin wordt de wetenschappelijke stelling, dat al
deze onstuimige groei langs de Groninger land- en vaarwegen juist ten goede
komt aan de lokale biotopen van insecten, amfibieën en ander ongedierte, door
talloze onderzoeken gestaafd.
Maar wat willen de cynici (niet te verwarren
met de ironici) dan wel?
Dat alles weer keurig netjes wordt?
Dat je op een lome dag je fiets tegen een boom
kunt zetten en op het versgemaaide gras aan de waterkant kunt gaan zitten om al
verpozend van het uitzicht te genieten.
O gruwel! O driewerf gruwel!
Keurig netjes? BAH!
En lome dagen? Welke lome dagen dan? Het is
hartje zomer en buiten is het verdorie gewoon herfst!
NEE!
Een ZWARTE KAART voor
deze cynici!
Want er kan juist nog meer worden gesneden in
de kosten. Ook de laatste provinciale grasmaaier kan wel naar huis. We doen het
helemaal niet meer. We laten het gras en het onkruid nog verder groeien, tot
over de toppen van de bomen! En de bomen kunnen we ook laten staan, want we
hebben allemaal iPads en kunnen vanaf nu prima zonder papier.
Tot in de hemel met al dat gras en onkruid!
En nog mooier: dankzij de compleet
dichtgetrokken waterwegen hoeven we straks ook niet meer voor de brug te wachten
op al die onzinnige pleziervaartuigen, die ons ’s zomers juist in de spits
altijd maar weer weten op te houden.
En misschien – heel misschien – kunnen we
straks de bruggen niet eens meer zien vanwege al het lange gras langs de weg.
En misschien kunnen we straks zelfs de weg
niet meer zien.
Wow!
Dat zijn pas vergezichten die me nu al zwart
voor ogen zien!
© Bill Mensema
Labels:
cynici,
Eduard Douwes Dekker,
onkruid,
Zwarte Kaart
dinsdag 17 juli 2012
Dag 3
Een ontdekking. Een schok. In het State
Historical Museum in Moskou stond de Rolls Royce van
Lenin. Dus Lenin had een Rolls! Een van de architecten van het communisme reed
in de beste en duurste auto van de wereld! Ook hij was dus van links lullen en
rechts zakken vullen. Daar zouden de roden in Finsterwolde en omstreken, die
als laatste via gecodeerde brieven contact hielden met kameraden in Rusland,
van opkijken. Waarmee wat mij betreft het communistische gedachtegoed
definitief naar fabeltjesland kon worden verwezen. Als zelfs hij… Schreef
Gyorgy Konrad in De medeplichtige niet dat het
communisme begon met coöperatieve landbouw en eindigde met elektroshocks?
In het museum kregen we voor het eerst echt
zicht op de relatie tussen Rusland en de Oriënt, oftewel de Kaukasus en
Centraal-Azië. De basis werd door Katarina II gelegd in 1770, daarom was dat
het beginjaar van de expositie. In 1920, het jaar waarmee de expositie stopte,
was in de wereld het verschil tussen west en oost min of meer vervaagd,
vandaar.
De gids zei dat Rusland zich in die tijd met
de Oriënt verbond. Wij vanuit Nederland zouden dat annexeren noemen en
uiteraard ging dat niet zachtzinnig. Het museum had beter het State War Museum
kunnen heten, vanwege de vele uitgevochten ‘verbindingen’. Het ging over oorlog
op de Krim, oorlog in de Kaukasus, oorlog tegen de Grieken, tegen de Fransen,
Engelsen en Oostenrijkers tegelijk en zo ging het maar door. O ja, ook tegen
Napoleon.
Terwijl we de dag zo vreedzaam waren begonnen
met een bezoekje aan het Kremlin. Dat had een
toeristisch karakter, met een ‘fotomoment’ voor die mooie kathedraal voor het
Rode Plein, met die snoepkleurige torendaken. Als ze hadden gezegd dat Willy
Wonka er woonde, had ik het ook geloofd. Bij een stalletje kocht ik twee
bontmutsjes voor mijn zoontjes. Journalisten waren soms net mensen. Meteen
kreeg ik een sms-je terug van mijn wederhelft: ‘vergeet je je vriendin niet?’
Waarop ik weer terugmailde van ‘rustig, rustig’. Mijn zoon had ook al gezegd
dat hij iets meer wilde dan alleen zo’n muts. Om te beginnen had ik voor haar
een tas met kunstopdruk uit het Tretjakovmuseum
gekocht. Niet duur, maar het ging om het idee.
In het Tretjakov beleefden we een redelijk
spectaculair, zo niet historisch moment, toen het 7,5 meter lange en anderhalf
meter hoge doek The People of Russia van Evgenii
Lanseray voor ons werd uitgerold. Dat werd het sluitstuk op Museumeiland,
ongeveer op de plek waar de Wolgaslepers hing. Het
lag nog in depot en was nog nooit aan publiek vertoond, ook in Rusland niet.
Het moest gerestaureerd worden en daarvoor was geen geld. De opknapbeurt bleek
door het Groninger Museum betaald. Het uitrollen was een heel karwei, maar
daarna mochten we, als eerste publieke mensen ter wereld na lange tijd, ons
vergapen aan het monumentale werk, dat de ‘unificatie’ van Rusland met de
andere volkeren verbeeldt.
Lanseray maakte het tussen 1913 en 1916. The
People of Russia heeft vermoedelijk niet dezelfde
status als de Wolgaslepers, anders zou het niet zo
lang in depot liggen, maar volgens gastconservator Inessa waren ze niet met
elkaar te vergelijken. Het schilderij van Repin is een soort j’accuse aan de
laagste arbeidskrachten en dat van Lanseray moest een gevoel van trots bewerkstelligen.
Het Tretjakov
leverde zestig procent van de werken van de expositie over het Russisch
Oriëntalisme, die in totaal zestig schilderijen, twintig tekeningen en foto’s,
kaarten en grafisch werk omvatte. Daaronder twintig schilderijen van Vasili
Vereshschagin (1842-1904). Een van die werken, The Doors, was het boegbeeld van de tentoonstelling. Ook bij Vereshschagin veel
oorlogstaferelen. Niet onlogisch, aangezien hij door het leger was gevraagd mee
op pad te gaan om de zeges vast te leggen. Hij schilderde echter wat hij wou en
dat was niet de fraaiste kant van de oorlog en dat was weer niet naar de zin
van de opdrachtgevers. Gelukkig kocht mecenas Tretjakov al zijn schilderijen
op. Fascinerend was het wel en had Groninger Museum-directeur Kees van Twist in
een interview in het Dagblad niet gezegd dat er twee thema’s echt interessant
waren in het leven: dood en seks?
We konden pas om half drie aan de lunch in het
Tretjakov, want tussen dat bezoek en het oorlogsmuseum kregen we een
spoedrondleiding van de gids van de kathedraal en dat liep uit, want zij hield
niet op te verklaren hoe jammer het was dat we er maar zo kort waren, want er
viel zoveel te vertellen. Opvallend overigens dat alle muren in alle musea geel
zijn. Misschien een niet heel interessant gegeven, maar mocht iemand willen
weten welke kleur de muren van de musea in St. Petersburg en Moskou hebben dan
natuurlijk weer wel.
Zoals al eerder vermeld, een persreis is echt
keihard werken en tijd om uit te buiken was er niet, want daar wachtte alweer
het State Museum of Oriëntal Art. In dat 200 jaar
oude gebouw werden ooit concerten gegeven en daar kwam Poesjkin graag, dus
waren we weer op historische grond.
We konden ’s avonds bijkomen tijdens een
informele bijeenkomst bij de cultureel attaché in Moskou, tijdens welke een
buffetdiner werd georganiseerd. Nadat ik twee keer had opgeschept, ervan
uitgaande dat dit het complete buffet was, kondigde de gastheer aan dat de
volgende gang werd geserveerd, terwijl even later het dessert volgde, uiteraard
gevolgd door koffie, al kon ook nu niet worden vastgesteld of het Nederlandse
was. Diplomatie heeft overigens een rol gespeeld in het losweken van The
Doors, want de nieuwe directeur van het Tretjakov
wilde dat niet uitlenen. Waarmee weer het belang van een buitenlandse dienst
was bewezen.
Opvallend in Rusland: op sleutelposities, in
ieder geval in de sector kunst en cultuur, zitten vooral vrouwen. Is het in
Nederland zo dat wij mannen het binnenbrengen en de vrouwen het in de
Herestraat over de balk gooien, in de communistische heilstaat bleek dat
andersom. Zie de Rolls van Lenin.
Een van de leukste momenten van de dag was
even voordat we aanbelden bij de attaché. Toen zaten we met zijn allen op een
bankje bij een vijvertje. Even rust, niks doen, niks zeggen, gewoon mensen
kijken.
Labels:
Finsterwolde,
Lenin,
Rode Plein,
Rolls Royce,
Tretjakov,
Vasili Vereshschagin
maandag 16 juli 2012
Dag 2
Ontbijten met champagne en kaviaar kan in
Rusland. Wodka heb ik niet gezien, maar er werd veel tomatensap gedronken. Dat
was, volgens collega M., goed tegen een wodka-kater. Het eerste bezoek van de
dag bleek aan het Nederlands consulaat in St. Petersburg, de tweede in het
land, na die in Moskou. Een derde kwam er voorlopig niet, ook al waren mensen
uit Jekaterinenburg vier dagen onderweg. In de hal een hele wand met Delfts
blauw, op de muur geschilderd. Victoria Lourik, cultureel medewerker en van de
perscontacten, ontving met thee en koffie (ik kon niet proeven of het
Nederlandse was). De link met Nederland was geen verrassing. Wij ‘hebben wel
iets met de Russen’ en St. Petersburg is gebouwd naar het voorbeeld van
Amsterdam.
Andersom bleek er eveneens interesse. Zij
reikten 5.000 visa per jaar uit en met Moskou erbij kwam dat op ergens tussen
de 50.000 en 60.000 Russen die naar het land van Johan Cruijff en nederwiet reisden.
De reden van de interesse in ons kikkerlandje
was divers. Een verklaring van Kouril luidde dat Nederland als ‘exotisch’ wwerd
gezien. Het ging om Russische jongedames die een Nederlandse vriend hadden (of
zochten) en als je een taal wilde studeren, was het een interessante optie.
Engels dat leerde je vanzelf, Duits, Frans of Italiaans haalde je uit boeken,
maar zo’n kleine taal, dat sprak niemand, dan had je wat bijzonders.
Er zou in 2013 weer iets te vieren zijn, een
biënnale en dat had met de betrekkingen tussen Nederland en Rusland te maken,
in 2003 werd immers het 300-jarig bestaan van de connectie gevierd.
Rusland veranderde, beaamde Kouril, werd
opener, de mensen kregen het wat beter, al bleef de militia corrupt. Als je na
een avondje stappen je papieren niet bij je had, moest je geld betalen. Een
soort bedelen. De politie had het ook niet breed. Het leger evenmin, ondervond
schrijver dezes toen hij voor het hotel even bij de rivier ging kijken en
aangesproken werd door een streng kijkende jonge militair. Hij wilde een
sigaret.
Sorry bro, ik rook niet meer.
Met de glasnost bleek het nog niet helemaal
goed geregeld. Victoria gaf een prachtige omschrijving van de persvrijheid in
Rusland: ‘Je mag van alles zeggen, maar wat er daarna gebeurt is dan je eigen
verantwoordelijkheid’.
Geen bezoek aan St. Petersburg zonder in de
Hermitage te zijn geweest. Daar waren we in no time, want Russen houden van
opschieten. De chauffeur van het busje reed alsof we achtervolgd werden door
gangsters die nog geld van hem kregen, elk stukje lopen ontaardde in een
snelwandeling waarbij het groepje binnen de kortste keren uiteenviel en tijdens
het eten had je het ene gerecht nog niet op of het volgende stond er al. Een
viergangendiner is drie gangen in een rotgang. Dat bleek later op de dag
tijdens de traditionele lunch in een restaurant met 1001 nacht in de naam en
dat bleek nog later tijdens het avondeten in een Sushibar, waarbij we warme
borsjt eten (bietensoep, erg Russisch) en dumplings voorgeschoteld kregen.
Typisch Chinees dacht ik, maar het is ook typisch Russisch.
De Hermitage bezat volgens de gids drie
miljoen stukken, waarvan uiteraard maar een klein deel wordt tentoongesteld.
Alsof je een emmer leeg gooide. Een zaaltje Renoir hier, een zaaltje Matisse
daar, hé, twee zaaltjes Picasso, wat beeldjes van Rodin, jawel, Rembrandt
ontbrak niet, Van Gogh evenmin, hé verrek, Kees van Dongen en zo ging het maar
door. Topstuk bleek een Rembrandt, Return of the Prodigal Son, inderdaad, Terugkeer van de Verloren Zoon. Wat de Mona Lisa voor het
Louvre was, was die Rembrandt voor de Hermitage.
Tijdens de lunch gaf gastconservator Inessa
Kouteinikova uitleg over het hoe en waarom van de expositie. Dat had te maken
met de traditie van het Groninger Museum, dat met Repin, Russisch Landschap en
Diaghilev veel moois uit het oosten haalde en in die serie is tot dusver een
aspect onderbelicht gebleven: de rol van het Russisch Oriëntalisme in de
schilderkunst in de negentiende en vroege twintigste eeuw. Vanuit een zo breed
mogelijk perspectief werd daar naar gekeken, vandaar dat er ook kunst uit
Kazachstan (wij willen Borat!), Armenië en Uzbekistan te zien zou zijn, zeg
maar de Kaukasus en Centraal-Azië. De belangrijkste kunstenaar in de expositie
was Vasilii Vereschchagin.
’s Middags brachten
we in hoog tempo een bezoek aan The Institute of Oriëntal Manuscripts, Scientific Research Museum of the Russian Academy of Arts, State Russian Art Academy’s Library en
het Russian Museum of Etnography. Allemaal
interessante instituten waarin sinds de jaren vijftig niks was veranderd.
Interessant in het manuscripteninstituut was een brief van Keizer Pu Yi (die
van die film) aan tsaar Nikolay II, gedateerd op 29 december 1908. Wat er in
staat werd niet duidelijk. Misschien iets als: ‘Hé hoe is het? Alles chill,
compadre? Zullen we weer iets afspreken? Nog gedated met een leuk chickie?’ Het
oudste manuscript was een papyrus fragment uit The Book of Dead, uit de tiende eeuw voor Christus.
Na het uitputtend
programma (een persreis is gewoon keihard werken) moesten we aan het eind van
de dag rennen om de trein naar Moskou te halen. Toen bleek dat het allesbehalve
een homogene groep was. Van enig sociaal gedrag geen sprake. Ieder voor zich en
God voor ons allen, dat werk. Het lukte ons allemaal, twee minuten voor de
trein vertrok. Collega M. en ik kwamen als laatste aan, er door iedereen, op
collega R. van RTV Noord na allemaal vrouwen, uit gelopen.
In het etnografisch museum, dat een half
miljoen stukken beheert, uit van die kleine landjes als Turkistan en Turkmenistan,
was ons verteld dat de burka een kledingstuk is dat gedragen wordt op
bruiloften. Het was helemaal geen uiting van een diep religieus besef. Niks te
fundamentalisten. Gewoon traditie, folklore. Een zucht van opluchting. Jongens,
we kunnen weer opgelucht ademhalen in Nederland. Er is niks aan de hand!
Labels:
Hermitage,
Kazachstan,
Sint Petersburg
zaterdag 14 juli 2012
Een zwarte man in de oriënt
Herman Sandman ging twee jaar gelden met het Groninger Museum op persreis naar de Orient, als voorbereiding op de expositie Het onbekende Rusland - Orientalistische schilderkunst 1850-1920. Hij deed daarvan verslag op de website van de Groninger Gezinsbode. Het bleken, achteraf, de observaties van een zwarte man. Een feuilleton in vijf dagen.
Dag 1
Dag 1
Een even gekmakende
als ontroerende eigenschap van de Groninger is dat hij niet graag te laat komt.
Ook kan hij niet best zonder slaap en aangezien het inchecken op woensdag om
05.10 uur stond gepland, togen collega M. van het Dagblad van het Noorden en ik
op dinsdagavond naar Schiphol, alwaar een via internet geboekt hotelletje op
ons wachtte en we, na een biertje, of misschien een wodkaatje, het vermoeide lijf
nog even ten ruste konden leggen. De andere optie was de Schiphol-taxi, maar
die vertrok al om één uur uit de Martinistad, want die moest nog over Kampen,
Emmeloord, Bakkum, Vriezenveen en meer van dat soort negorijen.
Op de luchthaven
bleek dat het hotelletje zich achter de douane bevond en daarvoor hadden wij
paspoorten nodig en die konden we pas de volgende dag ophalen bij de balie van
SRC-Cultuurvakanties. De Russische ambassade moest daar immers een visum in
plakken. Dus hadden wij een probleem.
‘Een uitdaging’,
vond de douanier.
‘Stik me je
uitdaging’, dacht ik, ‘dit is kloten.’
‘Zelfs al laten wij
je door, dan heb je morgen nog een probleem want dan moet je weer terug’, legde
de grenswacht uit.
‘We hebben een
probleem dus’, zei ik.
Dat vond collega M.
ook, vooral omdat het al elf uur was en het niet veel zin had een ander hotel
te zoeken. Je was zo een uur verder en we zouden er vroeg uit moeten, rekening
houdend met vervoer van hotel naar airport via shuttlebus. Er restte ons nog
maar een ding: een bar zoeken en bier drinken.
Dat werden er twee,
vier, zes, acht (halve liters uiteraard, ook M. groeide op in Stadskanaal) en
nog één voor de road, zodat wij om half vier, toen de dag nog moest beginnen,
aan het eind van onze krachten waren. Met holle ogen en een bieradem gaven wij
onze medereizigers een hand. We waren met zijn zevenen. Collega-journalisten,
naast M. nog vier en Josee van het Groninger Museum, op wiens uitnodiging we
gretig ‘ja’ hadden gezegd voor de persreis die ons naar St. Petersburg, Moskou
en de Armeense hoofdstad Yerevan zou voeren, als voorbereiding op de expositie Het
onbekende Rusland – Oriëntalistische schilderkunst 1850 – 1920. Na het ophalen van de paspoorten viel
collega M. als een blok in slaap op een ijzeren bankje in Vertrekhal 1.
De nacht had zich in
een David Lynch-achtige setting voltrokken, in een zo goed als verlaten
luchthaven. Ik had bij Schiphol het beeld van een bruisende metropool, ‘de
leukste stad van Nederland’ volgens M., maar we zagen dichte rolluiken. De
hallen waren leeg, met hier en daar een eenzame ziel (of een mens op doorreis),
die zich in een hoekje terugtrok. We kwamen een heel eind met de wereld naar de
noden en wensen van de mens in te richten, dat wil zeggen, als een pretpark,
maar het lukte op momenten als dit nog niet helemaal. Gewend als ik was aan de
leegte van de Veenkoloniën vond ik het niettemin ontroerend om te zien hoe een
ouder echtpaar achter een biertje zat. Toch mooi als je het samen zo ver had
geschopt dat je op een goede dag om half drie ’s nachts met zijn tweetjes in
een bar op een verlaten Schiphol zat.
We, collega M. en
ik, kwamen tot de conclusie dat Eelde een volwaardige luchthaven moest worden,
met zes keer per dag een vlucht op Schiphol, zodat je als Groninger niet op een
godsonmogelijk tijdstip je nest uit hoefde als je een keer de wijde wereld in
wou.
We praatten verder
over het leven in het algemeen en dat in het noorden in het bijzonder, over de
toekomst van de krant en, wijzend op het wezen van zijn iPhone kwamen we
nogmaals tot de conclusie dat er vanaf Eelde zes keer per dag naar Amsterdam
moest worden gevlogen. Probeer dat nou eens voor elkaar te krijgen, zeiden we
in gedachten tegen onze bestuurders. Denk niet lokaal, denk niet provinciaal,
denk internationaal en na een filosofisch debat over zijn iPhone kwam collega
M. zo rond drie uur tot de conclusie dat: ‘het wezen van de mens niet bestaat’.
Dat leek me een
belangrijke mededeling en het leek ook belangrijk om te gaan inchecken, want
ineens, uit het niets, was Schiphol weer volgestroomd met mensen. In het
vliegtuig, een cityhopper van de Lufthansa, ratelde de gezagvoerder, zonder dat
iemand naar hem luisterde door over ‘das die Wettervorherzage gut ist,
herzlich wilkommen übrigens danke dass sie mit uns fliegen, wir, die Bemannung
sind auf jedenfals froh und ich bin captain Heinrich Do ist de Bahnhof und
links sehen sie Frankfurt und rechts Dusseldorf und wir vliegen zwischen die
600, don’t mention the war und 800 kilometer pro Stunde, das weiss ich auch
nicht mehr ein schonen Tag noch scheisse, oh nee, doch nicht. Grüss Gott’.
Het verlangen naar
een vet Duits ontbijtje met Bratwurst und Sauerkraut werd niet ingewilligd. Een
zakje met twee minieme sandwiches en een bekertje koffie was al. Bij het taxiën
wel het mooiste woord van vandaag gezien: Bremsklötze.
‘Manni, wo hast
du die Bremsklötze gelassen?’
‘Ulli, du Arsch,
die bissen dir doch fast in der Nase. Links hinter die Klapkiste.’
In het vliegtuig van
München naar Sint Petersburg zat, afgaand op zijn stem, Franz Beckenbauer aan
het roer en konden we wat slaap inhalen en in de meer dan ruime hotelkamer kwam
ik weer tot mijzelf. In de bus van vliegveld naar hotel praatte gids Inessa ons
in een uur bij over de geschiedenis van Sint Petersburg sinds 17nogwat, dat
beurtelings Leningrad en Petrograd had geheten, 65 riviertjes herbergde en we
reden langs veel grote gebouwen en ik zag een Chevrolet Tahoe met een kogelgat
in de voorruit en tijdens de gezamenlijke maaltijd, waarbij we Russische
champagne dronken, verklapte Josee dat ze inzette op een spectaculair figuur om
de expositie te openen.
Wij gokten op Borat.
Labels:
Borat.,
Dagblad van het Noorden,
David Lynch,
München,
Oriënt,
Sint Petersburg
vrijdag 13 juli 2012
Weltpokalsiegerbesieger
Tijdens het recente bezoek dat Zwarte Mannen Van der Veen en Fousert brachten aan het stadion van die andere cult club, St Pauli uit Hamburg, maakten zij kennis met het prachtige woord ‘Weltpokalsiegerbesieger’. Een geuzennaam de werd bedacht nadat St Pauli won van (het gehate) Bayern München dat zelf net de wereldbeker gewonnen had. Inmiddels is er geloot voor de KNVB-beker. De veenkolonialen nemen het op tegen AZ uit Alkmaar, het Noord-Hollandse equivalent van de veenkoloniën en geboorteplaats van Zwarte Man Fousert. Dit vraagt om een eigen versie van de Weltpokalsiegerbesieger. Landskampioen-kampioenen, is dat wat?
Labels:
AZ,
FC Bayern München,
Hamburg,
KNVB,
St. Pauli,
Weltpokalsiegerbesieger
woensdag 11 juli 2012
60 minuten per dag
Rust, regelmaat en reinheid. U raadt het al. Het is woensdag, dus zwarte man Mensema laat van zich spreken. De toon is zoals altijd goed, maar als hij zich kwaad maakt! Trouwens de 3 R'en staan aan de overkant van de plas voor relevant, real en remarkable. Geen probleem. Mag ook. Geef toe, Bill zijn schrijven is relevant en onderscheidend. Lees en ervaar dat het echt is.
Het is altijd voor de anderen bedoeld, nooit
voor onszelf. Al die spotjes van voorheen Postbus 51 (bestaat niet meer en is
sinds een maand vervangen door een of ander telefoonnummer) over dat je elke
dag 60 minuten sporten moet, over dat je je niet schuldig mag maken aan hufterig
of schofterig gedrag, of over hoe je een kort lontje te allen tijde dient te
vermijden, ze zijn altijd voor de anderen bedoeld. Niet voor ons.
Want wij doen dat immers al. Wij zijn immers weldenkende
mensen. Wij weten ons – tamelijk archaïsch uitgedrukt – nog te gedragen.
(Wij weten trouwens ook wat archaïsch
betekent.)
Wij zijn geen pummels of lummels. Wij scheiden
ons afval in de groene en de bruine bin. Wij spreken ons uit voor CO2-neutrale
woningbouw. Waarbij het tweetje eigenlijk naar beneden moet. Want dat weten wij
ook. Wij zijn sowieso ondubbelzinnig voor klimaatvriendelijk energieverbruik.
We zouden meer de fiets moeten nemen en minder
de auto. Dat weten wij heel goed. Dat proberen wij ook. Maar het kan natuurlijk
niet altijd. Soms komt het gewoon niet uit. Wij weten dat u dat weet, zoals wij
weten dat u weet wat wij weten.
Want wij gebruiken allemaal dezelfde media. Wij
lezen de juiste kranten en als we een ander op straat passeren – bij voorkeur
te voet of anders te fiets – die dezelfde krant als de onze nauw gekneld onder
de arm met zich meedraagt, dan laten wij daar niets van merken in ons
non-verbaal gedrag, al glimlachen wij intern minzaam om het zien van een
broeder, of een zuster, of een broederzuster, waarvan wij nu reeds weten dat
ook die deugt.
Weldenkendheid is een sleutelwoord in ons
bestaan. Wellevendheid vanzelfsprekend ook.
Maar wij zijn mensen. Eigenlijk zijn wij
supermensen, maar vooruit, voor de goede orde zijn zelfs wij mensen. Ook wij
kunnen niet altijd goed zijn. Soms dwalen we even van het rechte pad af. Maar
gelukkig zijn er dan weer de Claudia’s en de Youp’s die ons scherp houden,
opdat wij allen een Claudia dan wel een Youp blijven, ook al staan we niet op
het podium.
De vegetarische hamvraag die wij onszelf
steeds weer dienen te stellen is immers immer dezelfde: deugen wij nog?
Daar valt overigens geen simpel Ja of Nee op
te geven. Dat zijn natuurlijk de antwoorden, waarmee de anderen zich tevreden
stellen.
Voor ons geldt dat niet. Niet omdat we ons
verheven voelen boven de anderen (wat wel zo is, maar het hoort niet om dat zo
uit te spreken), maar omdat wij weten
- omdat wij heel goed weten – dat het allemaal niet zo zwart-wit gesteld
kan worden. De antwoorden op de levensvragen waar elk mens mee geconfronteerd
wordt zijn niet in harde, tegengestelde keuzes te vangen, maar dienen op een
glijdende schaal te worden gezet. Sec holistisch gezien klopt dat ook beter.
Want natuurlijk deugen wij. Maar soms deugen we iets minder, soms deugen we
enigermate, soms deugen we redelijk. En soms – heel soms – deugen we zelfs
amper. Dat komt gelukkig niet vaak voor, maar laten we elkaar – juist elkaar –
geen rad voor de ogen draaien. Vanzelfsprekend deugen we het grootste deel van
de tijd heel erg, maar de boog kan nu eenmaal niet altijd gespannen blijven.
Soms kleunen we wis.
Soms miskleunen wij.
Dat zijn dan de momenten waarop we zouden
moeten gaan sporten. Wat niet altijd gemakkelijk is, want 30 minuten sporten
per dag – zoals destijds als strikt noodzakelijk verkondigd in een Postbus 51
spotje (het is nu een of ander telefoonnummer) – was al een pittige opgave.
Maar sinds een jaar is dat verhoogd tot maar liefst 60 minuten per dag. Volgens
de laatste onderzoeken is dat in de huidige tijd wel het minste wat we elke dag
aan sport dienen te besteden.
Het zijn trouwens onderzoeken die uitvoerig
zijn belicht in de kranten die wij lezen, in de kranten die deugen, geschreven
door journalisten die deugen, die zich er niet met goedkoop cynisme vanaf
maken, maar alles duiden in de context van het zittend werkbestaan, de op
handen zijnde obesitas epidemie en de ziektes en kwalen die daarmee gepaard
gaan.
Daarom sporten we ook. Want voorkomen is beter
dan genezen. En zo moeten we het holistisch ook zien, want met 60 minuten is
het klokje rond.
Nietwaar?
Toch blijft het veel, die 60 minuten. Het is
erg veel. 30 minuten was al veel elke dag, maar nu is het 60 minuten. Maar ja,
het staat in de krant. Het staat in de juiste krant. En er wordt door een
telefoonnummer ook op gewezen (was ooit Postbus 51) dat het nu echt
noodzakelijk is, willen we het tij nog kunnen keren. Niet 60 minuten bewegen
over de hele dag, maar 60 minuten in één ruk door.
Het stimuleert de doorbloeding, het helpt ons
van de overtollige kilos af en het is goed voor het persoonlijk welbevinden.
Een gezonde geest in een gezond lichaam.
We zuchten diep. Want dit zijn de dagen dat we
liever wat minder zouden willen deugen.
Maar we vermannen ons. Eigenlijk vermensen we
ons. Maar we weten wat we bedoelen.
We stappen op onze mountainbike, we pakken
onze tennisrackets uit de tas, we laten ons in het frisse water van het zwembad
zakken, we rennen langs de weg waarbij onze borsten alle kanten uit zwiepen
omdat we in de drukte vergeten zijn een sport-bh om te doen.
60 minuten gaan we vandaag rennen. 60 minuten
lang gaan we baantjes trekken. Of tennissen. Of mountainbiken.
Wat zullen we ons hierna goed voelen! Een
vuurrode kop zullen we hebben, al onze kleding zal zo meteen plakken van het
zweet, alles zal straks pijn doen, maar we zullen met een voldaan gevoel over
60 minuten onder de douche stappen. En we moeten niet vergeten na het douchen
onder de borsten flink wat talkpoeder te smeren.
Over 60 minuten is het zo ver!
60 minuten…
60…
Godverdomme! Welke kut kanker tyfus fascist
heeft dit nou weer bedacht? Alsof we het verdomme nog niet druk genoeg hebben
zo, met het scheiden van het afval dat later bij de afvalverwerking toch weer
op een hoop gesmeten wordt. Alsof we niet nog een hele dikke zaterdagkrant te
lezen hebben, terwijl de kinderen ondertussen ook nog eens opgehaald moeten
worden van hockey en voetbal, om vervolgens naar ballet of de Jonge
Onderzoekers te worden gebracht en weet die klojo dan helemaal niet hoe verschrikkelijk
druk het in de stad is op een zaterdagmiddag, waarbij je op alle verkeersaders
hopeloos vastraakt in de files?
60 minuten per dag…
De smeerlap die dat bedacht heeft kan wat ons
betreft flink de rambam krijgen, zeg!
En het is ook niet waar dat we van al dat
sporten een helder hoofd krijgen, want als we lopen te joggen met onze alle
kanten uitspringende borsten, dan worden we helemaal niet overmensd (Overmensd,
overmensd? Wat nou, het is godverdomme gewoon overmand!) door een rustgevend gevoel
van zen, maar dan denken we in ons hoofd alleen maar uit hoe we die
verschrikkelijke, volgevreten tyfus manager die ons doordeweeks het leven zo
absurd zuur maakt op kantoor zo gruwelijk mogelijk kunnen vermoorden en daar
toch nog mee weg kunnen komen.
Waar denken we werkelijk aan als we smashen
met de rackets naar de tennisbal? Dat die bal eigenlijk de smerige rotkop van
onze manager is.
We zeggen het nooit hardop. Maar we denken het
wel. Op de momenten dat we eigenlijk niet deugen.
De smeerlapperij in onze hoofden en de scènes
van moord en doodslag die daarin plaatsvinden, dat zijn de werkelijke redenen
waarom onze wangen zo vuurrood kleuren. Als we zwemmen.
Als we tennissen.
Als we rennen langs de weg.
60 minuten…
Hoe lang moeten we nog? We kijken op onze stopwatch.
Godverdomme, nog 59 minuten te gaan…
En daar heb je die verdomde anderen weer, voor
wie die spotjes van dat telefoonnummer werkelijk bedoeld zijn, in hun
tweedehandse autootjes, volgeladen met chips en snoep en bier en cola en droge
worst, en hun van vet uitpuilende koppen, die ook nog eens roken achter het
stuur terwijl er allemaal kindertjes op de achterbank zitten. Ze lachen ons nu
uit, maar wie zal straks het laatst lachten…
Hoeveel minuten nog?
En morgen opnieuw…
Morgen echt opnieuw?
maandag 9 juli 2012
Goede week begin
Nu Komrij vanuit Portugal niet meer over de poëzie kan regeren en wij de 10.000 zijn gepasseerd is zwarte man Mensema zo vrij om aan het begin van de week in dichtvorm te laten weten waar de zwarte mannen voor staan. Volgens de auteur moet je er niet teveel over nadenken. Het is wat het is. In de terloopsheid der dingen schuilt zich de meester.
Wij zijn een mannenclubje
Wij zijn een mannenclubje
Wij zijn voor SC Veendam
Wij zijn voor Veendam
Wij zijn voor de Veenkoloniën
Sommigen van ons stammen uit de Veenkoloniën
Anderen weer niet
Maar we hebben allemaal een zwart hart
We zijn gepokt en gemazeld
Wij zijn nu geen mannetjesputters meer
Maar dat waren we wel
Ooit…
Maar toen waren we nog geen Zwarte Mannen
Nu zijn we dat wel
Sommigen van ons zitten op zwart zaad
Een paar van ons hebben goed zaad
Ze hebben zoons
Zwarte zoons
Die zullen ooit Zwarte Mannen worden
Die voor Veendam zijn
Voor de SC
Elke Zwarte Man heeft een zwarte bladzijde
Moet kunnen
We hebben allemaal weleens een mindere dag
Maar dan is er weer morgen
Nieuwe ronde, nieuwe kansen
Geldt niet voor de Zwarte Man
Als wij een zwarte bladzijde omslaan
Dan is daar weer een volgende
Een volgende zwarte bladzijde
Zwart zit in ons bloed
Zwart bloed
Het is natuurlijk een metafoor
Je moet er niet aan denken dat je bloed echt
zwart kleurt
Dan zit je met de gebakken peren
Zwarte peren
Dan kan je beter een Zwarte Man zijn
In plaats van een peer
Een zwarte peer
Mensen vragen ons weleens:
Kan ik ook een Zwarte Man worden?
Nee
Je kan alleen maar een Zwarte Man zijn
Als je ertoe gevraagd wordt
Als je ertoe geroepen wordt
En dan nog…
Je zult droge worst moeten meenemen
Naar De Lange Leegte
Waar de Zwarte Mannen staan
Juichend voor Mitch
Juichend voor Jonathan
Dromend over de nul
Op het scoreboard
De nul die een één kan worden
Als een switch
Bijna binair
Hopend op glorie
Maar wetend wat onvermijdelijk komen zal
De Zwarte Leegte
Waarin de Zwarte Man
Opnieuw zijn mannetje zal staan
Labels:
Komrij,
Langeleegte,
Portugal,
SC Veendam,
Veendam
zondag 8 juli 2012
Zondagavondgevoel
Deze week werd veel duidelijk. Je weet dat het er moet zijn, maar je weet niet wat het is. In de wereld van de theologie werd het cirkelen rondom het geheim genoemd. In de natuurkunde Higgs Boson.
God is blijkbaar een vriendelijke calvinist uit Schotland. Roepnaam is Peter, Hij is dus Peter. Ik heb die lijkwade uit Turijn nooit vertrouwd. Altijd al gedacht dat het een soort kilt was.
God is blijkbaar een vriendelijke calvinist uit Schotland. Roepnaam is Peter, Hij is dus Peter. Ik heb die lijkwade uit Turijn nooit vertrouwd. Altijd al gedacht dat het een soort kilt was.
10 x 1000
Vanavond gaat het gebeuren. De 10.000ste bezoeker van de zwarte mannen blogspot. Alvast bedankt voor het in ons gestelde vertrouwen. De zwarte mannen hopen u ook in de toekomst niet teleur te stellen.
Foto uit 1969 naar aanleiding van 1000ste doelpunt van Pelé.
Foto uit 1969 naar aanleiding van 1000ste doelpunt van Pelé.
woensdag 4 juli 2012
Het grote herijken
Es hat sich wieder herumgesprochen. Mensema
ist wieder da. Zwarte man Bill zet hoog in. Hij toont lef en schuwt het
onderwerp niet. Als je vroeg in een discussie met WO 2 op de proppen komt kun
je het wel schudden. Een teken van zwakte. Bij Bill niet. Als een ware
Sebastiaan Haffner (Zeer gewaardeerd Duits historicus, die voor het eerst sprak over de 'successen' van het 3e Rijk) neemt hij ons mee. En ook nog eens geheel van deze tijd.
Of op Twitter.
Of op Facebook.
Of op Facebook.
In Duitsland is de
Grote Herijking begonnen, zoals u ongetwijfeld heeft kunnen volgen in de media.
Of op Twitter (volg
ons op Twitter).
Of op Facebook (volg
ons op Facebook).
Moet er bijvoorbeeld
nog langer aantrekkelijk en aanvallend gevoetbald worden, nu bijna alle landen dat
doen?
En is het überhaupt
wel zo aantrekkelijk om een uur lang steeds maar weer de bal in het
zestienmetergebied van de tegenstanders te trappen. De hoop dat een van de
spitsen hem er dan wel in knalt is nauwelijks ergens op gestoeld. Het enige wat
zeker is, is dat de lange, behendige verdedigers van het andere team dat
telkens weer weten te voorkomen.
Wat is er eigenlijk
mis met stug en onverdroten voetballen, met een stevige, ondoordringbare zwart-witte
muur van achteren, met zo nu en dan een counteraanval of de lange pass naar
voren?
Het zijn vragen waar
de Duitsers zich de laatste tijd op beraden. Zoals u allen weet, als u de media
volgt.
Of Twitter.
Of Facebook.
Dat geldt ook voor
de Tweede Wereldoorlog. Ja, u leest het goed, ik heb het inderdaad gezegd: de
Tweede Wereldoorlog.
WO2.
(Maak uw borst maar
nat.)
Natuurlijk worden de
schandalige, verschrikkelijke misdaden van de Nazi’s in het huidige Duitsland
niet goedgepraat. Wat de grootouders en overgrootouders destijds geflikt
hebben, het ontzeggelijke leed dat ze miljoenen hebben berokkend, dat wordt nog
steeds allemaal erkend, het wordt bekend, het wordt herkend, het wordt
onderkend, ook door Ken van Barbie en al helemaal door Ken van Klaus Barbie
(een snaakse kwinkslag naar allen die de media 25 jaar geleden ook al volgden, ver
voor Twitter, ver voor Facebook).
Wat WO2 betreft: het
gaat in de Grote Duitse Herijking nu even niet om de smeerlapperij destijds,
maar om de toenmalige verpakking, om het uniform van de Duitse soldaten. Velen dachten
het altijd al, maar niemand durfde het te zeggen. Ja, in Nederland kwam de briljante
striptekenaar Joost Swarte er halverwege de jaren zeventig al eens beschroomd voor
uit dat hij de swastika eigenlijk – eerlijk gezegd – best wel een fraai logo vond.
Maar dat zei niets, want bijna niemand wist toen wie Joost Swarte was.
Laat staan dat men
direct begreep wat een logo was. Tegenwoordig zoek je dat direct op via Google.
Of Twitter. Of Facebook. Maar destijds was je wel gedwongen er een woordenboek
bij te pakken, als je iets even niet wist. Of het L-deel (de L van logo) van de
23-delige encyclopedie (denk hier gerust even over na) die je ouders ooit via
een deur-aan-deur verkoper hadden aangeschaft.
Met Bryan Ferry was
dat een paar jaar geleden wel anders. Want iedereen kende hem als zanger van
Roxy Music. En anders wel als de ex van de vrouw van Mick Jagger van de Rolling
Stones, onderhand zelf ook een ex.
Toen Ferry hardop
verklaarde wat menigeen met ook maar enig gevoel voor stijl allang stiekem
dacht – namelijk dat de Duitsers het mooiste en meest stijlvolle uniform
droegen gedurende WO2, met nadruk op de prachtig vormgegeven helm – kreeg hij
de hele goegemeente over zich heen. Hij verweerde zich nog even door erop te
wijzen dat hij puur vanuit een esthetisch standpunt redeneerde, maar dat hielp
niet. Hoe durfde hij!? Was hij niet goed bij zijn hoofd!? Wat een antisemiet!
Wat een Nazi!
Bijna alle
booswichten uit WO2 zijn inmiddels niet meer onder ons, en gelukkig laten moraalridders
als Elsbeth Etty zich de laatste jaren ook amper meer gelden om alles alleen
maar in het zwart en het wit te duiden.
Ook in Duitsland gebeurt
dat steeds minder. Zodat er nu eindelijk iets neutraler en objectiever op het
verleden kan worden teruggeblikt. En het moet gezegd worden: de Nazi’s hadden
bijna alles fout, maar qua kleding en ook qua logo wisten ze wel degelijk van
wanten. Hun vormgevers waren gewoon verdomd goed bezig in de jaren dertig en
veertig. Dat mag best wel eens gezegd worden.
Wat de huidige
kanselier Angela Merkel betreft, daar is geen kruid tegen gewassen. Ook voor
Duitsers doet haar dagelijkse verschijning op de beeldbuis pijn aan de ogen.
Natuurlijk zou dat
met een paar gedegen stylisten gemakkelijk opgelost kunnen worden, maar nu de
periode van het Grote Herijken aangebroken is – zoals u heeft kunnen lezen in
de media, of anders wel via Twitter, of anders wel via Facebook – is het niet
zozeer het uiterlijk van mevrouw Merkel dat amper meer te verdragen is, maar haar
onverzettelijkheid wat de EU betreft.
Nog steeds is dergelijke
volharding een karaktertrek die veel Duitsers aanspreekt, maar dat wordt minder
als het een verloren zaak betreft. Als geen ander volk ter wereld, zijn onze
oosterburen zich hiervan bewust. Men beseft steeds meer dat een economische,
politieke en monetaire unie op het Europese continent een onhaalbare kaart is, en
in het gunstigste geval twee stappen te ver (denk ook hier gerust even over
na).
Gaat het hier niet
eerder om het prestige van politici die nog steeds aan een dood paard blijven
trekken? En is Merkel daar niet een symbool van, die ons allen dagelijks een
onbehagelijk gevoel geeft van aanstaande doem? Dat is de werkelijke reden
waarom ze pijn aan de ogen doet, want ze vreet aan ons gevoel van welbehagen.
Aldus de Duitsers
dan.
Want die herijken
momenteel als een dolle.
U had het kunnen
weten, als u dagelijks de media volgt.
Of Twitter.
Of Facebook.
Het thema dat de
Duitsers tijdens deze herbezinning thans het dichtst aan het hart ligt is
evenwel het volkslied. We hebben het allemaal kunnen zien tijdens de halve
finale van het EK2012, toen de Duitsers in Warschau aantraden tegen de
Italianen.
Als eerste werd het
Italiaanse volkslied gespeeld. We zagen direct het verschil. Hoe Buffon vanuit
zijn tenen de hymne woord voor woord zong, hoe Pirlo daarin meeging. En
Balzaretti. En Chiellini. En Montelivo. En zelfs enfant terrible Balotelli zong
mee. Het ging van falderie, het ging van faldera. Maar met passie dus. En wat
voor een passie! De passie spatte met elke gezongen strofe bijkans van de
beeldbuis af.
Daar hadden de
Duitsers totaal geen weerwoord op, met hun slome, statige “Deutschland,
Deutschland über alles”. Je zag het vooral aan de gezichten van Neuer en
Podolski. Paniek in hun ogen. Hoe moesten ze hier in godsnaam nog overheen? Het
was natuurlijk niet te doen en zo was de wedstrijd op voorhand al een verloren
zaak. Dat ze vervolgens met 2-1 door de Italianen werden uitgeschakeld viel nog
alleszins mee. Het had veel erger gekund.
Aldus de Duitsers
tijdens de Grote Herijking die inmiddels in volle gang is, van Hamburg tot
München, van Keulen tot Berlijn.
Want zo kan het niet
langer.
Zie ook Twitter.
Zo kan het echt niet
langer.
Zie ook Facebook.
Op heel veel vragen
zijn er momenteel nog geen eenduidige antwoorden te geven. Qua voetbal zouden
de Duitsers verder kunnen gaan als de nieuwste lieverdjes van het aanvallende
voetbal, maar of dat zo’n goed idee is?
Dat geldt ook voor
de vraag of het echt een goed plan is dat de Duitsers bijna unilateraal de EU
nog jaren in de lucht moeten zien te houden, terwijl de banken en de
Zuid-Europese magnaten er een potje van blijven maken. Is het dat allemaal
werkelijk waard, alleen maar om het gezichtsverlies van de politici te beperken?
Wat het outfit van
de Duitse Wehrmacht betreft, stilzwijgend wordt het nu in steeds bredere
kringen als het mooiste uniform van WO2 erkend. Maar niemand zal er voorlopig
nog ronduit voor durven uit komen. Herijking of niet, je moet er niet aan
denken wat er dan over je gezegd gaat worden op Twitter.
Of op Facebook.
Het enige waar de
Duitsers het nu al roerend over eens zijn is dat het Duitse volkslied zo echt
niet langer kan tijdens internationale toernooien. Hoe moet het vuur ooit
ontbranden uit zo’n dramatisch trage kneus als het huidige volkslied? Hoe moet
de testosteron gaan borrelen die nodig is om een overwinning te behalen? Hoe
moet het bloed weer gaan koken? Met dit volkslied – dat moge duidelijk zijn –
zal het in elk geval niet gaan gebeuren.
Uitgerekend de tweemaal
in de halve finale gepasseerde Duitse keeper Manuel Neuer kwam afgelopen
maandag met de oplossing. U had het ook kunnen weten als u hem zou volgen op
Twitter of op Facebook.
Eigenlijk lag het voor
iedereen voor het grijpen, maar het was Neuer die zelf het idee opperde. Het
was hem – zo gaf hij grif toe – te binnen geschoten tijdens het zingen van het
Duitse volkslied voorafgaand aan de wedstrijd tegen de Italianen.
Ik las het en ik was
stomverbaasd. Niet vanwege het alternatief zelf, maar juist dat het zo verdomde
voor de hand ligt en dat er desondanks niemand eerder aan gedacht heeft.
Het alternatieve
Duitse volkslied? “Marmor Stein und Eisen bricht” van Drafi Deutscher!
Dat was een knaller
van een hit in de jaren zestig. Ik kon het als kind net zo goed meezingen als
“She loves you” van The Beatles. Ik kan het nog steeds, want het is na verloop
van tijd gewoon in mijn genen gaan zitten. Net zoals dat bij de Duitsers zelf
ongetwijfeld ook het geval zal zijn.
Joop Portier van het
Groninger jongerencentrum Vera was een uitgesproken fan van deze Duitse rocker,
een van de eersten in het land van onze oosterburen.
Ik was een fan van
het nummer.
De tekst van deze
Duitse hit begint als volgt:
Weine nicht, wenn der Regen fällt (Dam Dam, Dam
Dam)
Es gibt einen der zu Dir hält (Dam Dam, Dam Dam)
Marmor, Stein und Eisen bricht
aber unsere Liebe nicht
alles, alles geht vorbei
doch wir sind uns treu
In het nummer zelf
gaat Drafi op den duur te keer, zeg. Dat wil je niet weten. Steeds als hij het refrein
zingt, dan schreeuwt hij het er op den duur gewoon uit. Vanuit zijn tenen. Met
hart en ziel. Net zoals de Italiaanse keeper Buffon.
Neuer stelt terecht
op Twitter en op Facebook dat als de Duitse voetballers juist dit lied mogen
zingen tijdens een internationale wedstrijd, het bloed als vanzelf weer gaat
koken en dat er dan nooit meer een tegenstander te sterk voor hen zal zijn.
Niet de Grieken.
Noch de Spanjaarden.
Noch de Italianen.
Door de bank genomen
ben ik het van harte met hem eens. En op zijn Facebook pagina ben ik dan ook
een van de vele duimpjes omhoog.
Maar zijn tweede
voorstel om tijdens dergelijke wedstrijden in het vervolg met een Duitse
Wehrmacht helm op te spelen vind ik nu nog een stap te ver.
De Duitsers kunnen
immers wel herijken, maar ik kan dat niet.
Ik ben nog niet zo
ver.
© Bill Mensema
Abonneren op:
Posts (Atom)